Archief van de rubriek ‘Boeken’
De veertienjarige jongens van Niccolò Ammaniti
Boekbespreking door Sante Brun
De jonge succesvolle Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti krijgt (stel ik me zo voor) een telefoontje van zijn uitgever: ’Hee Niek, je gaat als een trein jongen, de mensen komen al vragen of er geen nieuwe Ammaniti is. Heb je nog wat liggen of kun je snel iets produceren? Hoeft niks groots te zijn, alleen maar iets om aan de gang te blijven.’
Het Eindhovens Dagblad met zichzelf in het reine
Boekbespreking door Guido t’Sas
Het zal de jongere krantenlezer waarschijnlijk een zorg zijn, maar het Eindhovens Dagblad was hartstikke fout in de oorlog. Althans zijn hoofdredacteur, A. Jurriaan Zoetmulder. Hoofdredacteur en krant waren toen nog identiek.
De oudere lezer zal wellicht de wenkbrauwen optrekken, want stond niet twintig jaar het rijkswapen naast de titel met de borst-roffel Wij bleven trouw? Welnu, die ’trouw’ is de best geconserveerde media-mythe van de vorige eeuw.
En met die mythe rekent een gepensioneerde hoofdredacteur van een latere jaargang, Cas van Houtert, definitief af in zijn geschiedenisboek over de krant.
Saillant detail: het boek is door de krant zelf uitgegeven. Op die manier is het Eindhovens Dagblad toch nog met zichzelf in het reine gekomen.
Cas van Houtert, langer dan veertig jaar redacteur, respectievelijk hoofdredacteur, heeft Uit doorgaans betrouwbare bron(ondertitel ‘De geschiedenis van het Eindhovens Dagblad’) geschreven. Een dik boek, dat met gebruik van een 9 punts broodletter in 400 pagina’s is geperst en dat praktisch gesproken de complete geschiedenis van de gedrukte media in oostelijk Brabant omvat.
Die geschiedenis is boeiend, maar kent ook beschamende perioden, in het bijzonder die vlak voor en tijdens Wereldoorlog 2.
Wie is opgegroeid met de idee, dat het Eindhovens Dagblad , zoals het twintig jaar lang van de daken heeft geschreeuwd, zijn blazoen in die tijd smetteloos heeft bewaard, wordt uit de droom geholpen. Het ED was fout, hartstikke fout en heeft
dat achteraf alleen maar meesterlijk kunnen verdoezelen. Zij het dat niet iedereen er in is getrapt. De titel van Van Houtert’s boek is dus niet vrij van ironie. Het kon niet anders, dan dat die oorlogsgeschiedenis de kern van het verhaal is gaan vormen.
Daarvoor is zij te ingrijpend geweest voor de ontwikkelingen van de nieuwsvoorziening en – niet minder – de opinievorming van dit deel van Brabant met als het middelpunt het als economisch centrum in betekenis spectaculair groeiende Eindhoven.
Wat door historici in een eerder stadium al was ontdekt en min of meer terloops vermeld, is door Cas van Houtert grondig uitgezocht en uitgebreid op papier gezet.
Hoofdredacteur Jurriaan Zoetmulder (niet te verwarren met zijn jongere neef en opvolger S.H.A.M. Zoetmulder) bekende zich al in de jaren dertig met overgave tot het fascistische gedachtengoed, stak zijn bewondering voor het Hitlerregime niet onder stoelen of banken en was na de Duitse inval evenmin vies van een aanpassing van Nederland aan de nieuwe orde.
Toen de bezetter in 1941 besloot tot sanering en gelijkschakeling van de dagbladpers, heeft Zoetmulder zich het vuur uit de schenen gelopen, om te bewerkstelligen dat hij met zijn Eindhovensch Dagblad overeind zou blijven, uiteraard ten koste van de concurrent, de Eindhovensche en Meierijsche Courant (EMC). Toen het hem duidelijk werd, dat zijn opzet mislukte, bevorderde hij de ‘opheffing’ van zijn krant, om na de bevrijding in 1944 triomfantelijk te voorschijn te komen onder het motto ‘Wij bleven trouw’. In tegenstelling tot de concurrent, moest je er dan bij denken, zo het al niet door Zoetmulder c.s. zelf werd gezegd.
Maar dat laatste is minder dan de halve waarheid, want de hoofdredacteur van de EMC, Janus Vervoort, werd om zijn anti-Duitse houding gewipt en de krant werd vervangen door het volledig van de Duitsers afhankelijke Dagblad van het Zuiden. Dat Vervoorts oudste zoon Huub collaboreerde door de leiding van het wangedrocht op zich te nemen, kan nauwelijks bijdragen aan ‘het gelijk’ van Zoetmulder.
Schelmenroman
Zo krijgt het relaas van Cas van Houtert, de trekken van een schelmenroman. Ondanks de vele, lange citaten uit in archaïsch en gezwollen Nederlands geschreven krantenberichten en -artikelen leest het boek als een trein.
Het medialandschap van Zuid-Oost-Brabant, zoals het zich ontwikkelde van het midden van de negentiende tot het einde van de twintigste eeuw (150 jaar persgeschiedenis!) bevat een overvloed aan initiatieven. Aandoenlijk gemier van plaatselijke drukkers (want dat was meestal het begin), gevolgd door baanbrekend werk van journalisten met een op z’n minst redelijke portie intellectuele bagage en méér durf in hun donder dan je in een achterlijke oligarchie als die van de Brabantse wingewesten zou verwachten. Uitgerekend in underdog Helmond zie je wapenfeiten als daar zijn, de krant De Zuidwillemsvaart onder Hendrik Ouwerling en het landelijk verspreide katholieke familie-, later opinieblad De Nieuwe Eeuw.
Van Houtert heeft honderden krantenpagina’s op microfiches doorgelicht, om de hoofdrolspelers in dit landschap ‘hun eigen geschiedenis te laten vertellen’. Met andere woorden: de citaten moeten het doen. Uiteraard steekt de auteur af en toe zijn hoofd om de deur, maar helaas ook op momenten dat de lezer daar helemaal niet op zit te wachten. Zo vindt hij het nodig, de erbarmelijke collaborateurstaal van de beruchte journalist J.D.A. Schils over het (Engelse) bombardement op Eindhoven in 1943 met een bestraffend vingertje te begeleiden, terwijl het kwalijke van ’s mans wartaal evident is.
Memoires
Een geschiedenisboek in wetenschappelijke zin is ‘Uit doorgaans’ niet. De bronnen zijn globaal vermeld, een deel is oral history, per definitie subjectief, en een register ontbreekt. De schrijver heeft vooral zijn vak van opiniërend journalist uitgeoefend en voor een deel ook zijn memoires (zéér subjectief) geschreven. Dat leidt soms tot anecdotisch gekeuvel, waarbij het meer gaat om de geest, dan om de letter, laat staan om de werkelijkheid.
De periode van de Brabantse krantenfusies in de jaren zestig en zeventig (het Teulingsconcern, later de VNU, als aanjager van wat een landelijke fusiegolf zou worden) neemt in dit memoires-gedeelte een belangrijke plaats in. Evenals de heftige strijd in het Brabantse krantenwereldje om het zelfstandig voortbestaan (onder eigen hoofdredacties) van de titels. Van Houtert was daarin partij op de eerste rang, met als voordeel voor de auteur van dit boek, dat hij meer dan ieder ander in diverse keukens heeft kunnen kijken. En als nadeel voor de lezer dat hem een willekeurige bril wordt opgezet. Nou ja, willekeurig, natuurlijk mag ‘een geschiedenis van het Eindhovens Dagblad’ door de bril van het ED worden bekeken. ’t Is maar, dat men zich dit, al lezend, blijft realiseren. En Van Houtert doet daarvoor de nodige handreikingen, met als hoogtepunt zijn beschrijving van ‘het opblazen’ van de Brabant Pers-redactie. Voor een goed begrip: dat was een toeleveringsbedrijf van gekwalificeerde journalisten, dat door het ontbreken van invloed op de inhoud van de drie dagbladen, nimmer van de grond is gekomen. Het ging uiteindelijk om de vraag, of deze redactie tesamen met die van ED, Brabants Dagblad en Nieuwsblad, zou opgaan in één krant, of over de drie kranten zou worden verdeeld.
Eindspel
Op 5 oktober 1979 ‘begint in het diepste geheim het eindspel’, aldus Van Houtert. Op de Veluwse hei spreken directeuren en hoofdredacteuren af dat de Redactie Brabant Pers zal worden opgeheven. En dan komt het: ‘Er zal een efficiëncy-bureau (Bureau Verbunt te Amsterdam) worden ingehuurd om op grond van een gedegen onderzoek (cursivering van mij, tSs) overtuigend vast te stellen dat dit de enige weg is.’
Wat een wonder dat sommige BP-redacteuren later, tijdens volkomen overbodige ‘liquidatievergaderingen’ met cynisch venijn gewag maakten van door Verbunt gehanteerde pseudoredeneringen. Zij hadden het spelletje door.
Is dit allemaal nog van belang? Jazeker, al is het alleen maar als specimen van de wijze waarop sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw externe bureaus worden ingezet om volgens het systeem ‘u vraagt, wij draaien’ bepaalde besluiten ‘op een fatsoenlijke manier’ te helpen doordrukken. Van verschillende kanten is mij verzekerd dat deze praktijk nog steeds veelvuldig wordt toegepast.
Mooie portretten
Nog even terug naar het boek. Op z’n sterkst vind ik de auteur in zijn profielen van sleutelfiguren als de Zoetmulders, Janus (‘pauske’) Vervoort, de hoofdredacteur van de Helmondsche CourantPaul Kuypers (‘Liever gras vreten, dan met mijn krant onder Teulings werken’) en Ton Brouwers alias mr. ED.
Tot mijn genoegen verzuimt hij niet, te herinneren aan Brouwers’ heroïsch gevecht met de toenmalige Eindhovense en Brabantse bobo’s over de door hem verfoeide transformatie van het vliegveld Welschap tot burgerluchthaven. Want zijn voorspellingen aangaande geluids- en andere hinder zijn uitgekomen (‘van kwaad tot erger’) en geen haan die er meer naar kraait. Ook bij het ED nieuwe stijl niet.
Guido t’Sas
Cas van Houtert: Uit doorgaans betrouwbare bron. De geschiedenis van het Eindhovens Dagblad. Uitgave: Eindhovens Dagblad. Prijs: € 19,50.
Monument voor een Vlaamse missiezuster
Boekbespreking door Guido t’Sas
Een trousse is een dokterstas. Van Dale noemt het een etui met vakken, waarin instrumenten kunnen worden opgeborgen. Zo’n trousse is de kern van een dramatisch hoogtepunt in het leven van de Vlaamse missiezuster Roza. En zij is de ik-figuur in het nieuwste boek van Leo Pleysier.
Ja, het is PLeysier’s tante non, die we in zijn geschriften al eerder mochten ontmoeten. Maar nu gaat het expliciet over haar. Over haar bestaan van een halve eeuw als verpleegster in een Indiaas ziekenhuis. Zij is er de mede-grondlegger van, maar op het moment van vertellen wordt haar aanwezigheid en die van de laatst overgebleven Belgische medezusters door de machthebbers nog maar nauwelijks gedoogd. Het is evenwel ondenkbaar, dat zij naar Hoogstraten, haar geboortegrond, zal terugkeren. Haar graf op het kloosterkerkhof is al gereed, dat wil zeggen een man heeft er ongeveer een week over gedaan om het gat in de granieten bodem te hakken… Trouwens: ‘ Wat zal ik dan nog eens gaan doen in België? Ik loop daar verloren. En om daarginds de curiositeit of de antiquiteit te gaan uithangen, daar bedank ik voor. Want ik heb begrepen dat God verdwenen is uit Vlaanderen. |
Want als het niet waar is moet gij me maar verbeteren.’ Dat zegt ze dan tegen Bregje, een achternicht van haar uit Brasschaat, die haar Indiase toer doet en daarbij niet aan haar tante non voorbij wil gaan.
Roza is zo wijs en zo nuchter als ze oud is. Ze klapt (voor zover de Indiase overste dat toestaat) met haar Vlaamse zusters over wat haar zint en niet zint. Over wat hen in dat arme, verre land als welzijnswerkers avant la lettre is gelukt en wat er is mis gegaan. En ze denkt terug aan Astrid, de elegante Brusselse architectendochter-arts, die het habijt regelmatig verwisselde voor de operatiekleding en dan haar trousse opende, om met assistentie van Roza het zoveelste zware karwei aan te vatten. – Veertig jaren heeft dat geduurd.
Lijden en dood van Astrid vormen de kern, zo men wil de climax, van deze novelle. En, daarmee verbonden, de bijna ondragelijke taak die Roza dan op zich af ziet komen. De opdracht van een stervende, die zij op meesterlijke wijze naar het uitvoerbare weet om te buigen.
Sinds Wit is altijd schoon, het boek dat in 1990 de AKO-literatuurprijs had moeten krijgen, ben ik niet meer zó onder de indruk geweest van Pleysier’s werk als bij het lezen van dit verhaal. De kristalzuivere eenvoud van het nog onvoorwaardelijk gelovende nonneke weerspiegeld in het liefdevol gepolijste idioom van ‘schrijvers hoogsteigen zuidelijke taal. Wars van wat trendy en coolis, richt hij een monument op voor iemand, die natuurlijk veel meer is dan een curiositeit of antiquiteit.