Geschiedenis van een Ginnekens miniatuurtheater

Onder blauw licht stond een namaak schatkist half

open en moeders juwelen die er uit puilden

Ooit, nu meer dan veertig jaar geleden, hadden wij, zonen van de theaterman Henri t’Sas, een marionettentheater – eigenlijk beter aan te duiden als miniatuur- of huiskamertheater. Eén van ons, Berry t’Sas (1920), heeft de geschiedenis ervan opgeschreven.

Mijn oudste broer Han begon er mee in Brussel. Ons huis in Stockel had een losstaande garage en op de zolder daarvan had hij zijn eerste 'kast'. Ik mocht af en toe kijken maar aankomen niet, ik was pas zes of zeven. Na terugkeer in Nederland herbouwde hij de kast in Ginneken op zolder. Daar werd het bloedserieus.
Het was geen poppenkast à la Jan Klaassen, maar 'toneel' met kleine popjes van tien centimeter aan stijf ijzerdraad. De meeste hadden maar één draad, enkelen een tweede om de rechter arm te laten gebaren. Wij noemden het later Sprookjestheater. Dat stond op het zogenaamde 'brandscherm' vlak achter de toneelgordijnen. Onder de hanenbalken, waar we net rechtop konden staan was een kleine ruimte afgesloten met karton en doeken. In het midden daarvan een klein toneel van 50x30x50 centimeter. De aankleding was echt: rood fluwelen gordijntjes met goudgele franje.

Toneellijst
Toneellijst met bijna geopend voordoek en 'brandscherm' De foto's zijn in de jaren vijftig gemaakt door een Eindhovense fotograaf, wiens naam ons is ontschoten.

De decors waren door onze vader in Brussel gekocht, in de Rue de la Violette, wonderlijk dat zoiets je bij blijft. Het waren bedrukte vellen papier die, met stijfsellijm op karton geplakt en vervolgens heel precies uitgeknipt, een achterwanddecor en vier zijcoulissen opleverden, zoals gebruikelijk bij lijsttoneel in de negentiende eeuw. De bedrukking was alleraardigst: interieur van een huiskamer (losse 'mand' met stokbroden!), een paleiszaal, een bos (lastig knippen die takken van de zijcoulissen), een Egyptisch landschap met piramides, een huiveringwekkend sneeuwlandschap met standaardmolen...Wij beschikten over een achttal stuks, dat stelde ons in staat stukken op te voeren met veel decor­wisseling, dat boeide kinderen.

De poppen maakten we van celluloid babypopjes, te koop voor een paar stuivers in elke speelgoedwinkel. Het mollige, blozende smoeltje deukten wij in en grimeerden het met

Bosdecor Bosdecor, waaraan Berry in de jaren vijftig de (halve!) woonwagen heeft toegevoegd.

plakkaatverf. We kleedden ze aan met restanten kleurrijke lappen. Zo transformeerden we baby’s tot ridders en prinsessen. Moeder, tantes, lieve vriendinnen, werden benaderd voor stoffen en sieraden. 'Gooi niets weg, wij kunnen alles gebruiken' was ons advies. Zij die ons bezig gezien hadden kregen meteen hart voor de zaak en voorzagen ons van lappen en restanten lint. Een vriendin van onze moeder hield van extravagante kleding, zij gaf ons fluweel, zijde, kant, pre­cies wat we nodig hadden.

Een harnas knipte mijn broer uit dun bladkoper en poetste het met koperpoets, dat blonk prachtig. Zwaarden en lansen van breinaalden en zilverpapier. Volwassen toeschouwers konden niet geloven dat de edele en stoere acteurs in ons theater, als je ze uitkleedde zoete mollige babietjes waren.

 

Acteurs Enkele acteurs.

Nu was het niet onze gewoonte al te veel geheimen prijs te geven, maar mensen waarvan wij dachten dat zij wel wat af konden stoten werden ingelicht.Verbazing en bewondering tijdens voorstellingen niet alleen van de kant van volwassenen maar vooral ook van kinderen. Soms was het zo spannend dat wij achteraf wel eens een vochtige stoel ontdekten.

Mijn allereerste taak in het theater was, kaartjes verkopen (entree 5 cent) en in de pauze limonade serveren, die was in de prijs inbegre­pen. Als mijn moeder onder de toeschouwers zat, moesten wij haar vanachter de kast wel eens tot stilte manen, want tijdens spannende spelmomenten placht zij opmerkingen te maken als: 'dat is de kop van een Sint-Jozefbeeld, dat kapot viel in de keuken in Brussel' of 'Kijk nou, dat zijn mijn sieraden, die hebben ze van mijn toilettafel gepakt'. Wij van achter de kast: 'Ssst! Moeder, wilt u er niet tussendoor praten alstublieft?' In het stuk werd door een ridder de heroverde schat getoond, waar hij een valse draak voor verslagen had en op het toneel onder blauw licht stond een namaak schatkist half open en moeders juwelen die er

Berry
Berry in 1929 met zijn moeder in Brussel, in de tijd dat hij van zijn oudste broer voor het eerst achter de poppenkast mocht kijken, maar 'nergens aankomen'.

uitpuilden. Tijdens een ander ‘drama’, waarvan ik de titel kwijt ben, jammerde de hoofdrolspeler, het toneel heen en weer benend: ‘Och, had ik maar een kind, och, hád ik maar een kind!’. Toen onze ouders daarbij simultaan in de lach schoten, stak mijn broer zijn hoofd om de kast en riep nijdig: ‘Als jullie nu niet ophouden, laat ik het doek zakken!'

Zilveren rijksdaalder

Presentaties voor volwassenen, meestal op verzoek van moeder ('O, jullie moeten straks eens boven gaan kijken naar de poppenkast') brachten onverwacht geld op. Onze oom Guillaume bijvoorbeeld deponeerde na afloop van de voorstelling, als de gordijntjes gesloten waren, een zilveren rijksdaalder op de 'Bühne'. Dat was een groot bedrag voor ons, een popje kostte naakt 10 cent, een klapperpistool met klappertjes 50 cent en in de HEMA een echt grammofoontje 1 gulden!

Na enkele jaren is op initiatief van mijn broer en de hulp van een neef, een transportabele kast gemaakt en daar hebben wij lang mee gespeeld. De onderdelen konden in de kofferbak van een grote auto. De elektrische installatie was goed beveiligd met zekeringen. Ik heb hem zo vaak in en uit elkaar gehad dat ik hem nog kan natekenen. Nu konden we thuis op de 'overloop' spelen, daar hadden wij veel ruimte. Het theater mocht daar een hele vakantie blijven staan. Er lagen vier kamers rondom die over­loop alias 'hal', plus badkamer, het kwam dus voor dat er iemand voorbij moest maar die had snel in de gaten dat er een voorstelling aan de gang was en ging dan op zijn tenen lopen. In die tijd gaven wij nog geen voorstellingen buitenshuis, maar na de oorlog deed ik dat alleen, tot in Eindhoven en omgeving toe, meestal op communie­feesten en verjaardagen. Het transport ging per taxi op kosten van de familie die mij uitgenodigd had. Ik vroeg en kreeg ook een honora­rium, vijfentwintig gulden of zo.

De stukken die wij opvoerden waren door onszelf bedacht, er waren geen tekstboekjes, de mise-en-scène hadden wij in ons hoofd. We pasten de tekst van de stukken aan de leeftijd van de toehoorders aan. Een parodie op Goethe's Faust, zonder dat ik het ooit gelezen had, ging als volgt: Een stervende oude man ( de heen en weer waggelende Sint.Jozef­kop op een divan uit het poppenhuis van mijn oudste zuster), in het decor van de eerder genoemde boerenkamer zegt zijn leven te willen overdoen. 'O, was ik maar weer jong, kon ik mijn leven nog eens opnieuw beginnen... nu ga ik bin­nen­kort sterven'.

Dan ineens een donderslag. Assistent, in het begin was ik dat, laat met een hand zinken plaat fors bewegen en met de andere de schakelaar van een witte lamp snel aan en uit gaan, na een paar seconden krijgt hij een trap tegen zijn schenen van de hoofdspeler ten teken dat hij op moet houden. Mefisto staat voor het bed van de oude: 'Ik kan je jouw jeugd teruggeven als je jouw ziel aan mij verkoopt. Ik zorg dat je ook alles krijgt wat je leven aangenaam zal maken.' Faust, niet zo genoemd, dat durfden wij niet, de oude man dus, stemt toe en op hetzelfde ogenblik (changement de décor à la minute) staat een jonge ridder in harnas in een paleis!

Het is ridder Ruppert. Het einde lijkt weer op Faust: Mefisto komt, als de tijd voor hem voorbij is, ‘Faust’ alias Ruppert, halen om hem naar de hel te voeren. Margarethe komt ook in het stuk voor maar ook vrij aangepast.

De entr'acte muziek werd geproduceerd door het blikken grammo­foontje uit de Hema. De grammofoonplaatjes bevatten klassieke muziek en kinderliedjes als Des 's win­ters als hetregent dan zijn de paadjes diep jadiep. Bij 'Faust' hoorde natuurlijk klassieke muziek. Het nasale, blikkerige geluid paste bij het miniatuur gebeuren en uit opmerkingen van volwassenen maakten wij op dat de keuze van de muziek en de weergavekwaliteit precies goed was.

In 1948 ging de kast over in handen van mijn veertienjarige broer Guido. Hij zette de traditie voort, trad hier en daar op met een vriend als assistent. In de zestiger jaren toen hij volwassen was is het thea­tertje weer terug in mijn gezin gekomen. Ik hoopte dat mijn kinderen er net zo veel plezier aan zouden beleven, maar zij hadden andere interesses en ik hielp ze er niet bij. Ik heb de aftakeling van de kast gezien en tenslotte, omdat hij in de weg stond, heb ik hem weggegeven aan vrienden van hen, een tuindersgezin in Wateringen.

Einde sprookje en theater.

Doorsturen

Zie ook: Een passage over het theatertje in Guido's verhaal Een kermisje van niks