Boeken
Logo


hhBest

Home hhBest

Niccolò Ammaniti: 'Zoals God het wil'

Vikram Chandra: Godenspelen

Arnon Grunberg: De Joodse Messias

Philip Roth: Everyman

Giuseppe Tomasi di Lampedusa: De Tijgerkat

Gerard Reve: Moedig Voorwaarts

Anne Enright: 'The Gathering'

De laatste van Philip Roth?

Amitav Ghosh: The Hungry Tide

Rory Stewart: The Places in Between

Meer boekbesprekingen

Federico Moccia: Cultverschijnsel

Marina Lewycka: Tractors en liefde

T.C. Boyle: Talk talk

Hans Daalder: Drees en Soestdijk

Arnon Grunberg: Tirza

Jan Siebelink: Knielen op een bed violen

Maarten 't Hart: Het Psalmenoproer

Khaled Hosseini: Duizend schiiterende zonnen

Familiegeheimen in The Gathering van Anne Enright

Een boek vol suggesties

Door Sante Brun
Veronica Hegarty is een van de middelste dochters uit een katholiek gezin in Dublin – haar moeder heeft twaalf kinderen en zeven miskramen gehad en op het moment dat het boek begint heeft een van de kinderen, alcoholist, zelfmoord gepleegd, in Engeland. Twee andere gingen hem voor in de dood en zo zijn er nog negen over die in het kleine huisje van de ouders – alleen moeder leeft nog – bijeen komen voor de wake in de nacht voor de begrafenis. Dat is het raam van de roman 'The Gathering' van Anne Enright, die met dat boek dit jaar de Man Booker Prize heeft gewonnen.


Anne Enright met haar bekroonde roman.

Veronica is ook de ik-figuur in het boek, en de dood van haar broer treft haar op een delicaat moment: een diepe huwelijkscrisis, die niet alleen te maken heeft met haar man Tom, maar op de een of andere manier ook met vele, zo niet alle leden van haar familie. Met Liam, de dode alcoholist, had Veronica nog de beste relatie – in het kleine huisje hebben ze als kind lang het bed gedeeld, en daar beginnen de hints die Enright voortdurend geeft over wat zich eigenlijk in dat gezin heeft afgespeeld, maar nooit helemaal uitspreekt. Hebben die twee seks met elkaar gehad? Je zou het wel zeggen.

Wat in ieder geval wel gebeurd moet zijn is het volgende: grootmoeder Ada, al lang dood, was in 1925 verliefd op een man, Nugent, maar trouwt met Charlie. Nugent blijft een huisvriend. Wat heet: de schrijfster suggereert seks, maar ook andere dingen, bijvoorbeeld dat Charlie, die gokverslaafd is, zijn huis aan Nugent vergokt, waarna Ada huur moet betalen aan Nugent. Hoe betaalt ze die huur?

Is het trouwens wel waar dat Charlie het huis heeft vergokt? De sfeer in het boek maakt dat je van alles denkt. Nugent heet in Ada's droomwereld 'Nolly May Tangerine', een rare naam, natuurlijk. Het is een verbastering van 'Noli me tangere', raak me niet aan, ook wel 'Kruidje-Roer-Me-Niet'.

Associatiereeks

Nugent speelt misschien nog andere rollen. Heeft hij Veronica, in de winter van 1968 acht jaar oud, gedwongen hem af te trekken of te pijpen? Het wordt gesuggereerd. Dat hij in diezelfde winter Liam verkracht heeft in de garage, dat lijkt me wel duidelijk, ook al omdat Enright verband legt tussen dat feit en het latere alcoholisme en de zelfmoord van Liam – maar ook dat blijft half in het verborgene. Op de begrafenis blijkt Liam een zoon van drie te hebben, uit een van de vele vluchtige relaties in zijn leven, dat heeft er ook mee te maken – Veronica voelt zich plotseling sterk tot die jongen aangetrokken..

Veronica – in haar hoofd speelt het hele boek zich af – springt schijnbaar van de hak op de tak. Een belangrijke vraag, ook voor haar: is het allemaal wel echt gebeurd? Het hele boek is een soort associatiereeks. Maar op zo'n manier dat vóór je een samenhangend beeld oprijst van zo'n gezin dat je ook in Nederland wel eens tegenkwam in de jaren zestig en zeventig: twaalf kinderen in een principieel katholiek gezin, de vader bij wie de handjes los zitten, de moeder die nog zwanger wordt van de wind. In elk gezin heb je grote en kleine geheimen, grote en kleine verschillen tussen de kinderen: de grootste vijandigheid die je in je leven kunt tegenkomen, is die van je eigen vlees en bloed – Veronica blijft daarom ook bij haar man, die haar onverschillig laat, maar ze weet dat het veel erger kan.

Aan het eind constateer je dat dit boek je leert dat er in elk gezin wel eens wat is, sterker nog: dat de grootste geheimen bewaard worden in de schoot van het gezin. 'Vertel het niet aan mammie!' Zou mammie het echt niet geweten hebben? Of wilde ze het gewoon niet weten? Ook dat wordt besproken, maar blijft in het duister.

Het boek is vertaals als De samenkomst, uitgegeven door De Bezige Bij en kost rond de 19 euro.

Reacties op Plein

Naar boven

Nicolò Ammaniti: 'Zoals God het wil'

EEN BIZARRE TRAGICOMEDIE

Door Sante Brun
Niccolò Ammaniti, heeft dit jaar de Premio Strega gewonnen – vergelijkbaar met de AKO Literatuurprijs, ongeveer – voor zijn boek Come Dio comanda. ‘Zoals God het wil’ dus. De laatste tijd is er een tendens in de Italiaanse literatuur te zien, waarin de vinger wordt gelegd op een schrijnende plek in die samenleving: de absolute scheiding tussen enerzijds de burgerlijke maatschappij en anderzijds de nogal lelijke rafelige onderrand daarvan.

Het is ook typerend voor Italië dat juist schrijvers uit die burgerlijke, vaak gegoede Italiaanse maatschappij die bestaat uit mensen met goede opleidingen, prachtige banen, flinke inkomsten en een min of meer internationale kijk op de wereld zich buigen over die rafelrand. Niccolò Ammaniti komt ook uit gegoede Romeinse kringen en studeerde (niet af) biologie. Ammaniti's boek gaan over die andere wereld van werkloosheid, alcohol- en drugsmisbruik en primitieve politieke en godsdienstige opvattingen.

‘Zoals God het wil’ gaat vooral over Cristiano, een jongen van dertien, die heel liefdevol wordt opgevoed door zijn vader Rino die werkloos en een gewelddadige alcoholist en Hitleraanbidder is. Opvoeden gaat zo: ‘Je moet gemeen zijn. Je slaat je tegenstander met een stuk hout in zijn nek en als hij op de grond ligt, trap je hem nog eens flink in het gezicht.’ Maar alles wat zowel Rino als Cristiano doen is er op gericht, te zorgen dat ze, bijna tederlijk, bij elkaar blijven.

Effe Bancomat rammen

De vader heeft twee vrienden, Danilo en Quattro Formaggi, de laatste zo genoemd naar zijn lievelingspizza. Danilo komt op het idee met een tractor een Bancomat (Pinautomaat) uit de gevel te rukken en met het aldus verkregen geld droomt hij er van zijn vrouw, die hem verlaten heeft wegens zijn alcoholisme, terug te krijgen door haar een lingerieboutique te schenken. Quattro Formaggi is kennelijk zwakbegaafd en licht spastisch geboren en dat is door een ongeval allemaal nog erger geworden. Alle drie zijn ze explosief agressief, reageren overal primair emotioneel op. Cristiano identificeert zich volledig met het drietal, ook al omdat op school alleen maar op hem neer wordt gekeken door de rijkeluiskinderen – hij is bijvoorbeeld de enige die geen ‘telefonino’, mobieltje, heeft. Laat staan een motor. En dus kan hij de meisjes wel vergeten.

Hun kennis van de wereld halen de vier van de tv en dan vooral van films, zoals uit Dog’s Day Afternoon; Cristiano haalt zijn medische kennis, waar in de loop van het boek nog een beroep op wordt gedaan, van ER en zijn kennis van de criminaliteit en de methodes van de politie van CSI.

Het boek speelt zich af in een lang weekend waarin een ongekende dagenlange wolkbreuk zich ontlaadt boven Noord-Italië. Via een reeks schijnbaar onsamenhangende incidenten culmineert het schitterend geschreven verhaal in de nacht van zaterdag op zondag in een gruwelijke en zeer slordige moord- en slachtpartij – uiteindelijk overleeft alleen Cristiano – zijn naam is niet willekeurig gekozen. O ja, en een sociaal werker die zich het lot van de jongen aantrekt en intussen een ontroerende en tevens hilarische liefdesgeschiedenis beleeft met de vrouw van zijn beste vriend, in een camper die door de storm tot cabriolet wordt gereduceerd.

Ik vermeld met opzet dat laatste detail omdat het meteen aangeeft dat Come Dio comanda bij vlagen een vrolijk boek is, het heeft iets weg van La Vita è Bella (ik denk ook dat er een prachtfilm van te maken is). De sociaal werker, Zecca, doet trouwens een beetje denken aan Sjakie, zijn collega uit de Flodderfilms.

Slapstick

Verschillende scènes in het feitelijk dieptragische verhaal zijn van een hoog slapstickgehalte, ik ben af en toe hard in de lach geschoten. Het boek valt dan ook te kenschetsen als een bizarre tragikomedie.

Alle personages in de roman hebben stuk voor stuk één ding gemeen; ze zijn op een primitieve, soms ook wel erg schijnheilige manier godsdienstig. Ze weten allemaal wat God wel en niet wil, ze stellen God handeltjes voor. En Quattro Formaggi laat niemand in zijn woning toe omdat hij die helemaal heeft omgetoverd tot een kerstlandschap vol vooral gestolen smurfen, Legopoppetjes, robots, Dinky Toys en noem maar op. De titel slaat op die kerststal: die heeft God zo gewild.

Ammaniti maakt van de gelegenheid gebruik, een aantal aspecten van zijn eigen bovenwereld in een kwaad daglicht te stellen. Ik noem de ultralichte interviews met zogenaamde deskundigen op de Italiaanse ochtend-tv, en de gebrekkige huwelijksmoraal in de betere kringen. De vader van het vermoorde meisje, die zijn kind als een lastpost zag en mishandelde – de dochter noemde hem niet ‘papa’ maar ‘stront’ – huilt tranen met tuiten bij de uitvaartmis omdat hij nu zijn engeltje kwijt is.

Gelukkig is het boek inmiddels door Etta Maris in het Nederlands vertaald en ik hoop dat de inhoud beter is ‘overgezet’ dan de titel, want die luidt ‘Zo God het wil’, en dat klopt dus niet, want dat betekent volgens mij ‘Indien God het wil’. Uitgegeven bij Foreign Media Books en Lebowski (vertaling); het kost ca. 19 euro.

Reacties op Plein

Naar boven

Het maffiawoordenboek van Andrea Camilleri

De omwegen van een zak wasgoed

Door Sante Brun
Andrea Camilleri is niet alleen de schepper van commissaris Montalbano, op Sicilië altijd in de weer met subversieve acties tegen concurrerende politiekorpsen, een pompeus maar dom Openbaar Ministerie, een wantrouwige vriendin op afstand en ravissante vriendinnen dichtbij – en natuurlijk met ultraverse gebakken zeebarbelen als lunch, toebereid ‘come Dio comanda’. En uiteraard met het succesvol, zij het meestal hoogst onorthodox oplossen van moord- en andere zaken, die voor een belangrijk deel toe te schrijven blijken aan maffiose activiteit.

Daarnaast schreef Camilleri namelijk een aantal romans, losjesweg gebaseerd op (auto)biografische feiten. Voor zover mij bekend heeft hij daar nu voor het eerst mee gebroken met het in oktober uitgekomen ‘woordenboekje’ over het leven van de begin vorig jaar gearresteerde ‘capo di tutti capi’ Bernardo Provenzano, naar wie de politie al 43 jaar op zoek was. Om het boekje te kunnen schrijven kreeg Camilleri inzage in de verzameling briefjes (‘pizzini’) die Provenzano gedurende de periode dat hij leiding gaf aan de Siciliaanse maffia, vanaf het midden van de jaren negentig tot vorig jaar.

De briefjes vormden een vrij waterdicht communicatiemiddel, zeker in vergelijking met (mobiele) telefoon of e-mail. Ze waren deels geschreven in code (bijvoorbeeld nummers voor medewerkers, 160 in getal) en werden tot minieme pakketjes opgevouwen zodat ze bijvoorbeeld vervoerd konden worden in broekomslagen. Ze maakten vaak lange omwegen om elke kans op onderschepping door de politie te vermijden. Provenzano werd uiteindelijk toch gepakt, na jaren speurwerk waarbij de politie kleine automatische camera’s inzette en verborgen microfoons en uiteindelijk de laatste zet kon doen door een zak wasgoed te volgen, die, onderweg naar Provenzano, lange omwegen maakte over Sicilië. Toen werd de nauwgezetheid van Provenzano hem ook nog fataal, want hij had van de hele correspondentie pijnlijk nauwkeurig archief gehouden, in die afgelegen schuur waar hij alleen woonde, treurend over het geringe contact dat hij kon hebben met vrouw en kinderen.

Provenzano zorgde ervoor dat de buitenwereld de indruk kon krijgen dat het de laatste jaren wel meeviel met de maffia. Zijn voorganger als hoogste baas, Toto Riina, hanteerde zeer grove methoden – zo gaf hij de opdracht tot het opblazen van hoge politiefunctionarissen, zoals Falcone en Borsellino. Na Riina’s arrestatie en veroordeling kwam Provenzano aan de macht, tot dan toe opgeklommen als afperser en huurmoordenaar – vermoedelijk heeft hij eigenhandig veertig mensen omgelegd – en die besloot dat die aanslagen niet goed waren voor het bedrijf. Hij zorgde dat de maffia geheel ondergronds (‘onder water’, in het Italiaans) ging, waarbij alleen degenen die het slachtoffer waren, merkten wat er aan de hand was. En die zwegen, uiteraard. Het afpersen, of beter gezegd: opeisen van beschermingsgeld, il pizzo, ging gewoon door en daarbij gingen als vanouds nog wel bedrijven in vlammen op of werd de weigerachtige eigenaar dood gevonden. Daarnaast was er een omvangrijk organisatie die zich bezig hield met smokkelen van drugs en andere spullen, het witwassen van geld – lees de berichten van de afgelopen weken over de mate waarin de Italiaanse economie doordrongen is van de maffia. (Ik zou dat wel eens in Nederland onderzocht willen zien, trouwens.)

'Jullie weten niet'

Het woordenboek van Camilleri bevat een heldere beschrijving van aard en betekenis van de briefjes. Het begint met ‘Affari’ (zaken) en eindigt met ‘Voi non sapete’ (Jullie weten niet). Dat laatste is ook de titel van het boek, het is de zin die Provenzano uitsprak op het moment van zijn arrestatie: ‘Jullie weten niet wat jullie doen.’ Camilleri speculeert dat Provenzano hiermee zinspeelde op de zin die Jezus uitsprak toen hij net aan het kruis was genageld. Heel raar is dat niet: in de schuur waar Provenzano woonde werden niet alleen een kerststalletje en diverse beelden van Maria en Jezus aangetroffen, maar ook een vrijwel stuk gelezen bijbel. De briefjes beginnen en eindigen altijd met het vroom inroepen van ’ ’s Heeren beste zegen’ over zijn activiteiten en die van de geadresseerden. Provenzano gebruikte de bijbel, met name het boek Numeri, ook als referentiepunt voor bepaalde cryptische omschrijvingen en hoewel hij uit ‘Voi non sapete’ naar voren komt als een halve godsdienstwaanzinnige, moet hem nagegeven worden dat hij al die jaren heel slim en vrijwel ongestoord zijn gang heeft kunnen gaan.

De briefjes bieden Camilleri intussen de kans om uitvoerig de werking van de maffia te beschrijven, waarbij mij vooral opviel hoeveel artsen, rechters, advocaten en andere steunpilaren van de maatschappij tot hun nek in dit soort zaken staken en steken.

Het is te hopen dat het boek vertaald wordt in het Nederlands, het biedt een snel en scherp overzicht van maffia-activiteiten en hoewel de details met name cultureel verschillen, zul je zien dat je de Holleeders en de Moszkowiczen van deze wereld beter gaat begrijpen.

‘Voi non sapete. Gli amici, i nemici, la mafia, il mondo nei pizzini di Bernardo Provenzano’, Andrea Camilleri, uitg. Mondadori. De opbrengst van het boek gaat volledig naar de Stichting Andrea Camilleri & Politiefunctionarissen, ten bate van de kinderen van de mensen, gevallen in de uitoefening van hun plicht.

Reacties op Plein

Naar boven

Sandro Veronesi: Brucia troia

Een kwaadaardig sprookje

Door Sante Brun
Voor Nederlanders is Italië: lekker eten, veel zon, het hele land één groot museum. Nou ja, en maffia, natuurlijk, daarover binnenkort meer.

Het nieuwste boek van Sandro Veronesi (auteur van het magistrale boek ‘Caos Calmo’) genaamd ‘Brucia troia’ – ook na lezing ervan ben ik niet zeker van de juiste vertaling, we houden het voorlopig op ‘Branden, slet!’ – is misschien niet zo bedoeld, maar geeft een buitenstaander een hardhandige correctie op dat beeld.

Het is een enigszins sprookjesachtig verhaal, al is het een kwaadaardig sprookje, een soort boze droom. Veronesi bracht twee elementen van de Italiaanse samenleving bijeen en vlocht ze tot iets waar je inderdaad nat bezweet en schreeuwend uit wakker schrikt.

De ene lijn is die van pater Pancrazio die een villa op de kop heeft getikt waar hij een stuk of dertig vondelingen met harde hand opvoedt, daarin bijgestaan door een stel ‘nonnen’, die veel weg hebben van het tuig uit de film ‘The Magdalena Sisters’. Marteling en vernedering zijn de voornaamste instrumenten in de opvoeding.

Een van de meer opstandige vondelingen vlucht terug naar waar hij (vermoedelijk) vandaan kwam: ‘de werf’, een aan de villa grenzende sloppenwijk waar alle kinderen de vrucht zijn van de bevolking van de ‘buurt’, die bestaat uit dieven en hoeren en waar de mensen, die uiteraard uit het Zuiden van Italië zijn gekomen, feitelijk geen mensen zijn, geen papieren hebben en officieel niet bestaan en leven van de misdaad. De vlucht/vondeling komt daar ook in terecht.


Eigenlijk is er ook een derde lijn, namelijk die van de ‘gegoede burgerij – ze hebben ook contact met de werf, vrijwel uitsluitend omdat de vondeling en een aantal anderen opdrachten aannemen, namelijk tot het in brand steken van minder lekker lopende fabrieken van de bourgeoisie. De verzekering zorgt voor de rest.

Uiteindelijk loopt alles uit de hand. Terwijl een van de overgebleven brandstichters in een hoog tempo verloedert tot een verwilderd dier, krijgt de absolute godsdienstwaanzin pater Pancrazio in zijn greep.

En een zwak punt van Veronesi’s boek is vooral dat je al vrij lang van tevoren kunt zien aankomen, waar dit op uitdraait: de ondergang van Pancrazio’s onderneming in vuur en vlammen, door de hand van de verwilderde jongen.
Brucia Troia is in de Italiaanse pers niet buitengewoon vriendelijk ontvangen, herhaaldelijk kreeg hij zelfs het advies eens wat langer na te denken over een boek. Eigenlijk heeft hij dat ook gedaan, hij heeft er twintig jaar aan gewerkt, terwijl zijn andere boeken verschenen. Misschien had hij ook wel willen wachten, maar na zijn Premio Strega voor Caos Calmo wilde uitgeverij Bompiani de vruchten plukken, en Brucia Troia is de boom waar die aan moeten groeien.

Veronesi heeft zich er absoluut niet gemakkelijk van afgemaakt. Het is echt een boek waar je een nachtje voor opblijft, al is het totaal anders dan Caos Calmo.

Voor Italianen zijn sloppenwijken en godsdienstwaanzin misschien onderdelen van het dagelijks leven, waar ze het liefst zo weinig mogelijk over horen. Voor ons geeft dit boek een completer inzicht van het land ten Zuiden van de Alpen, dat na de komende verkiezingen ook nog eens een vierde lijn gaat opleveren: die van de mafkees Berlusconi en diens sinistere volgelingen die de godsdienstwaanzin wel mooi vinden, de mafia geen strobreed in de weg leggen en wel raad weten met de lastige viezeriken van de vele ‘werven’ die Italië kent.

Reacties op Plein

Naar boven

Exit Ghost

Je moet als bejaarde sterk in je schoenen staan bij lezen van wellicht laatste boek Philip Roth

Door Sante Brun
Nathan Zuckerman, inmiddels 71 jaar, schrijver en veelvuldig optredend romanfiguur van Philip Roth en als je het mij vraagt zijn alias of alter ego, heeft (precies als Roth zelf) elf jaar in de bergen ten noorden van New York gewoond als hij eind 2004 naar New York reist voor een behandeling door een uroloog, die beweert dat hij een van de spectaculaire bijwerkingen van de verwijdering wegens kanker van zijn prostaat – urine-incontinentie – kan verhelpen.

Een groot deel van het oeuvre van Philip Roth. Tijdens zijn verblijf van een week in de grote stad ontdekt Zuckerman dat een jonge literatuurhistoricus, Richard Kliman, bezig is een biografie voor te bereiden van de lang geleden overleden en grotendeels vergeten maar daarom nog geen onbelangrijke schrijver E.I. Lonoff; Zuckerman heeft allerlei redenen om te verhinderen dat dat boek uitkomt; mede doordat hij, ook heel toevallig, op het spoor is gekomen van Amy Bellette, de vrouw die in de jaren vijftig de vriendin van Lonoff was. En hij ontmoet Jaimie Logan, rond de dertig en aankomend schrijfster, op wie hij prompt verliefd wordt. Verliefdheid op jonge vrouwen overkwam hem vroeger veel vaker, maar de tijden zijn veranderd, zoals zal blijken.

Met Amy Bellette heeft hij een lang gesprek, dat moeizaam verloopt omdat Amy geopereerd is aan een hersentumor die juist weer is teruggekeerd – en ook doordat Zuckermann hogelijk verontrust is over zijn eigen falende geheugen, dat geheugen waarmee zijn literaire werk staat of valt.

Amy heeft in haar verwarring door haar ziekte nogal wat medewerking verleend aan de activiteit van Kliman, maar smeekt Zuckerman Kliman tegen te houden. Het blijkt uiteindelijk dat Zuckerman absoluut niet opgewassen is tegen de bruisende vitaliteit van Kliman.

Gerimpeld stukje vel

Hij vergeet niet alleen geregeld wat er precies in gesprekken gezegd en gedaan is, en hij moet ook vaak per dag zijn luier wisselen en douchen om niet naar pis te ruiken. Ondertussen voert hij lange interne dialogen met Jaimie – vlak voor zij (in die dialoog genaamd Hij en Zij waar zij dus niets van weet) aankondigt hem in zijn hotelkamer te zullen opzoeken, stapt hij in de auto en rijdt terug naar de bergen; hij realiseert zich immers voortdurend dat hij de vrouw niet anders zou kunnen bieden ‘dan dat gerimpeld stukje vel waar voornamelijk pis uit loopt.’

Voor iemand van mijn leeftijd, die weliswaar (nog) niet de bijwerkingen van het ouder worden voelt zoals Zuckerman, maar wel gemerkt heeft dat ‘het allemaal minder wordt’ is dit gevaarlijke literatuur. Roth beschrijft zo volstrekt genadeloos en vlijmscherp wat hij denkt en voelt en ondervindt, ook tegen de achtergrond van de vreesloze vitaliteit van de jeugd van Richard en Jaimie, dat je toch onwillekeurig te lang blijft stilstaan bij de hopeloosheid en zinloosheid van het verdere bestaan als bejaarde. Gelukkig ben ik een hersenloze optimist, want anders…

Volgens mijn inschatting maakt Roth met dit boek zijn eigen cirkel rond. Kijk maar: voor het eerst sinds een flinke reeks boeken voert hij Zuckerman weer ten tonele. Roth introduceerde Zuckerman in de jaren vijftig, het eerste boek met zijn alter ego als romanfiguur speelt zich af in het jaar 1956, in het huis van de schrijver E.I. Lonoff en daar ontmoet Zuckerman ook voor het eerst Amy Bellette, destijds een exotische schoonheid.

Ik denk dan ook dat dit mogelijk het laatste boek van Philip Roth is, hij hint in deze pagina’s ook in die richting: zijn geheugenverlies, beseft hij, zal het hem onmogelijk maken op zijn ‘normale’ peil te blijven schrijven, althans: publiceren. En als je nog verlegen zit om een extra aanwijzing daarvoor: het boek uit 1979 waarin Zuckerman voor het eerst optreedt, heet The Ghost Writer. Dit nieuwste, mogelijk laatste boek, heet Exit Ghost.

Volgend jaar maar gauw de Nobelprijs voor literatuur, zou ik zeggen. Wat een oeuvre heeft die man.

Exit Ghost, Philip Roth, ISBN-13: 978-0-618-91547-7

Sante Brun besprak eerder van Philip Roth: Everyman

Reacties op Dorpsplein

Naar boven


Intrigerend geschreven documentaire over negentiende-eeuwse Friese boeren achter de dijk

De oerpolder, op de huid van de werkelijkheid

Door Guido t’Sas
Dat de strijd tegen het water in de Nederlanden niet van vandaag of gisteren is, weet ondanks de geschiedeniscanon iedereen. Zonder bedijking zou immers een groot deel van de lage landen nog zee zijn. Een kwestie van veroveren en verdedigen. Actueler dan ooit, bij toenemende regenhoeveelheden, smeltend poolijs en een daarmee gepaard gaande stijging van de zeespiegel.


Brandeburen in It Heidenskip. Foto Marten Idema.

Rampen en calamiteiten als Zuidwest Nederland in 1953 en recenter, de dreiging van overstromende rivieren in de jaren negentig, ligt velen nog vers in het geheugen. De oerpolder, een lijvige geschreven documentaire van Hylke Speerstra heeft als subtitel Het boerenleven achter de dijken. Het gaat erover.

Speerstra (1936), boerenzoon uit de Zuidwesthoek van Friesland, journalist en publicist, heeft met dit boek het wel en wee van It Heidenskip (Het Heidenschap) in de negentiende eeuw onderzocht en beschreven. Een gebied ten oosten van het stadje Workum, tussen het meer De Fluessen en (wat toen nog was) de Zuiderzeekust. Die boeren konden de masten van de Oost-Indiëvaarders met gebolde zeilen boven de dijk voorbij zien glijden.

Onderschat overigens het incidentele natuurgeweld van binnenmeren als De Fluessen en het Slotermeer niet; in Holland werd niet voor niets onder leiding van Leeghwater aan drooglegging van dit soort waterbekkens gedaan. In Friesland konden de gekruide platen ijs als kanonskogels door de polder vliegen.

De werkelijkheid kan spannender zijn dan fantasie. Mits die werkelijkheid goed wordt beschreven, natuurlijk. Hylke Speerstra is al vergeleken met zijn vriend Geert Mak (onder meer De eeuw van mijn vader en In Europa). Beiden zitten als het ware op de huid van de door hen opgediepte werkelijkheid. Maar Speerstra gebruikt ook fictie, namelijk als cement voor de bakstenen van de gedocumenteerde waarheid. Flinterdunne gegevens (zoals hij het zelf uitdrukt) krijgen zodoende body in die zin, dat ‘het zo wel eens gebeurd zou kunnen zijn’. In het boek komen veelvuldig dialogen voor. Dat doet helemaal niet geconstrueerd aan. Je gelooft in een ‘redelijke mate van authenticiteit’, omdat je weet dat Speerstra zijn materiaal heeft ontleend aan gesprekken met honderden mensen, nazaten van de Heidenskippers, dagboeken en persoonlijke notities uit de beschreven periode, negentiende-eeuwse literatuur als die van de gebroeders Halbertsma en wetenschappelijke publicaties op allerhande terrein.

De Oerpolder is een boek geworden, dat leest als een trein en dat je onderwijl inzicht verschaft in een wereldje, waarvan je het bestaan hoogstens vermoedde. Een wereldje, waarin het leven een  worsteling kon zijn, waarin de armoede proporties kon hebben, vergelijkbaar met wat we nu in de derde wereld kunnen zien, waarin godsdienstig fanatisme en zorgvuldige gecultiveerde standenverschillen de levenssfeer konden vergiftigen. Maar waarin toch weer elk ogenblik de humor als een zonnestraaltje kon doorbreken. (Humor wil in de ellende nogal eens gedijen.) 
Ondertussen nemen we ook kennis van de positieve rol die het water speelde in het Friesland van weleer: het verkeer dat er goeddeels van afhankelijk was; de scheepscultuur en niet vergeten het ijs, dat alle mensen (niet alleen de rijken) plotseling vleugels gaf. Speerstra slaagt er uitstekend in, je dit soort dingen te laten zien in de verhoudingen van die tijd. Je wordt er al lezend warm van.

Hylke Speerstra: ‘De oerpolder’. Uit het Fries vertaald door onder anderen Jurjen Faber. Uitgeverij Contact, 23,50 euro.

 

Reacties op Dorpsplein

Naar boven

Indringend beeld van geteisterd Afghanistan

Door Sante Brun
A Thousand Splendid Suns heet het nieuwe boek van de schrijver van The Kite Runner (De Vliegeraar) van Khaled Hosseini. En aangezien dat een citaat is uit een gedicht, een lofzang op Kaboel van een zeventiende-eeuwse Perzische dichter, moet het boek wel een lofzang op de Afghaanse hoofdstad zijn. Hetgeen een misvatting blijkt, een gruwelijke, mag ik wel zeggen.

Het boek gaat over twee vrouwen, eigenlijk één vrouw tijdens de afgelopen dertig jaar, in Afghanistan. Mariam (in Herat) is een harami, wij zouden zeggen: een onecht kind, of duidelijker: een bastaard, van een rijke man bij een arme vrouw. Als ze tegen de zin van haar moeder haar vader bezoekt, blijkt haar moeder zich bij Mariams terugkeer opgehangen te hebben. Haar vader huwelijkt haar, 14 jaar oud, uit aan veertigjarige schoenmaker in Kaboel die wat je noemt een onaangenaam karakter heeft. Mariam krijgt zes miskramen voor haar negentiende, en krijgt daar de nodige slaag voor.

Jaren later, als de strijd om Kaboel tussen de verschillende elkaar bestrijdende partijen duizenden slachtoffers eist, raakt een meisje in de straat waar Mariam woont, Laila, bij een raketaanval haar ouders kwijt en wordt zelf zwaar gewond. Ze wordt door Mariam en Rasheed in huis genomen, van de zijde van Rasheed met een interessant doel: de veertienjarige Laila als tweede vrouw te nemen.

Laila doet dat opvallend graag, want ze is kort daarvoor zwanger geraakt van haar kort daarna verdwenen vriendje Tariq. Rasheed denkt dat het van hem is en hoopt op een zoon maar raakt verbitterd als het een meisje blijkt.

Terwijl de Taliban hun bizarre schrikbewind vestigen in het verwoeste Kaboel, wordt Rasheed steeds gewelddadiger. Makkelijk zat, want als de twee vrouwen proberen te vluchten maar door de politie bij Rasheed worden teruggebracht, zegt een van de politiemannen: Wat een man in zijn eigen huis doet, is zijn zaak. Rasheed hanteert dan ook veelvuldig de riem. Intussen krijgt Laila toch een jongetje, dat ter wereld komt bij een onverdoofd uitgevoerde keizersnee – uiteraard is in het vrouwenziekenhuis gebrek aan alles.

Het geweld escaleert nu dusdanig dat Mariam Rasheed doodslaat met een schop, als die Laila probeert te wurgen omdat zij weer contact heeft met de vader van haar eerste kind. De executie met een Kalasjnikov van de in boerka gehulde Mariam in een overvol stadion kennen we uit het nieuws en van internet.

Vanaf dat moment wordt het boek een wat onwerkelijk sprookje, waarin alles goed komt, met als hoogtepunt dat Laila niet alleen getrouwd is met Tariq, maar ook in verwachting blijkt van een derde kind, dat Mariam zal heten als het een meisje is.

Schrijver Khaled Hosseini, Amerikaans staatsburger en woonachtig in Californië, is sinds enige tijd medewerker van de vluchtelingenorganisatie van de VN in Afghanistan, en dat kun je zien aan de laatste hoofdstukken, die wel erg politiek correct overkomen.

Niettemin is het, net als De Vliegeraar, een schitterend geschreven boek dat een buitengewoon indringend beeld geeft van geteisterd Afghanistan. Maar als lofzang op Kaboel is het niet bij stem.

Reacties op Dorpsplein

Naar boven

Stapje dichter bij het raadsel Reve

Door Sante Brun
Ook nu heb ik me, bij het ter hand nemen van een nieuw boekdeel met brieven van Gerard Reve, weer afgevraagd waarom ik dat eigenlijk zou doen. Alweer dat oeverloze gemeier over het katholicisme, het revisme, blanke matrozen en zwarte ‘politsies’, angst voor zo ongeveer alles, oeverloos gezuip, bijna hysterisch gedoe over punten en komma’s – alles overdekt met een ongelooflijke centenpikkerij. Waarbij de krenten in de pap worden gevormd door het ironisch bedoelde epateren van de burgerij.

En toch, en toch, als je met een zucht het boek dichtslaat, ben je tevreden over jezelf omdat je toch weer een, uiteraard opnieuw mislukte, poging hebt gedaan dichter bij het raadsel Gerard Reve te komen.

Niet helemaal mislukt. Dit nieuwe boek, het eerste postuum uitgegeven boek, bevattende brieven die Reve gedurende dertig jaar stuurde aan zijn uitgever Bert de Groot, laten een schuins licht schijnen op Reve’s schrijverschap. Een uniek schrijverschap, is het eerste dat je vaststelt. De boeken komen soms vrijwel moeiteloos tot stand, slechts een heel enkele keer beklaagt Reve zich er over dat hij even niet verder kan. Maar meestal schrijft hij, soms in een paar dagen, het ene hoofdstuk na het andere en stuurt die dan al naar de uitgever. Hij schrijft enigszins zonder plan, lijkt het wel, nooit weet hij tevoren hoeveel hoofdstukken het boek dat hij onderhanden heeft gaat bevatten. Bijna nooit leidt de voortgang van het schrijven ertoe, dat er een eerder hoofdstuk herschreven moet worden.
Waarbij ook opvalt hoezeer de auteur meer bezig lijkt met de vorm dan met de inhoud. Vele brieven gaan heen met discussie over de kleur van het omslag, over het lettertype van de titel, hoeveel groter de titel gezet moet worden dan de naam van de auteur, of de titel en de naam kapitaal dan wel onderkast gezet moet worden, of er een dun lijntje omheen moet of er tussenin, en zo voort.

Het boek verschaft verder inzicht in de eigenaardige rondreis die Reve maakte in de Nederlandse uitgeverswereld – daarbij tot zijn geluk deskundig op de weg gehouden door Bert de Groot. Door klunzig en ondoordacht optreden van de Auteur Soleil zelf ging het daarbij herhaaldelijk bijna mis; iedere keer weer ziet hij dat zelf in, iedere keer weer kan hij zich niet beheersen en stuurt hij weer dreigbrieven die hij niet kan waarmaken, bijvoorbeeld aan Johan Polak.

In de marge is dit brievenboek ook een geschiedenis van de relatie met Joop Schafthuizen. Vele jaren lijkt die rimpelloos te verlopen, al maakt Reve zich in zijn brieven vaak vrolijk over Schafthuizens taalgebruik en opvattingen. Maar allengs verneem je van ruzies, letterlijk slaande ruzies soms, en tijden waarin ze min of meer gescheiden leven, tot opluchting van met name Reve zelf.

Dit brievenboek is ook uniek omdat het een lange periode beschrijft waarin Reve feitelijk geen enkele keer ruzie heeft met de geadresseerde, zoals in bijna alle andere brievenboeken (zie bijvoorbeeld de briefwisseling met Geert van Oorschot.)

En heel bijzonder zijn de reportages uit de brieven, bijvoorbeeld aangaande Lourdes en Indonesië.

Voor de rest is het natuurlijk weer lachen, gieren, brullen om allerlei, ook uit de andere brievenboeken bekende passages in het genre ‘poep en pies’, gekke citaten, zogenaamd fascistoïde kreten die indertijd tot veel ophef aanleiding waren, waar Reve dan weer intens van kon genieten: ver weg op zijn landgoed in Frankrijk, achter een fles goed en toch goedkope wijn.

Gerard Reve, 'Moedig Voorwaarts, Brieven aan Bert en Netty de Groot 1974-1997', uitg. L.J. Veen in samenwerking met De Bezige Bij.

T.C. Boyle: Talk talk

Op zoek naar de dief van haar identiteit

Door Sante Brun
Dana Halter, oppassend lerares Engels aan een dovenschool in een plaatsje in Californië, zelf ook doof, wordt op een ochtend, onderweg naar school, aangehouden omdat ze bij een stopbord niet helemaal tot stilstand was gekomen. Voor ze het beseft heeft controle van haar doopceel opgeleverd dat ze verdacht wordt van een lange reeks misdrijven zoals overvallen met gebruik van vuurwapens.

Mede door toedoen van haar vriend Bridger wordt ze een paar dagen later vrijgelaten, nadat is gebleken dat iemand haar identiteit heeft gestolen. Helaas heeft de politie geen tijd om een onderzoek in te stellen naar de dief. En dus besluiten Dana en Bridger zelf de zaak in handen te nemen.

Volgt een soort achtervolging dwars door de Verenigde Staten, want de dief, die eigenlijk Peck Wilson heet, heeft al snel lucht gekregen van zijn (gedeeltelijke) ontdekking en vlucht, met steeds weer een andere identiteit, naar de staat New York.

Ziedaar een zeer kort samenvatting van het plot van de meest recente roman van een van mijn favoriete schrijvers, Thomas Coraghessan Boyle, genaamd Talk Talk. (Engels bij Penguin, Nederlands bij Anthos).

En ik moet er meteen aan toevoegen: anders dan bij zijn vele eerdere boeken en verhalenbundels, val ik voor dit boek niet in katzwijm wegens de kwaliteit. Kenmerk van de boeken van Tom Boyle: tot op de bodem doorgeconstrueerde plots, ook waar het historische figuren betreft; uitgewerkt in een prachtig en elegant Engels dat leest als een superieure gedichtenbundel.

Dat laatste is ook met Talk Talk het geval. Hoewel het er soms op lijkt dat Boyle zich verliest in detaillering en beeldspraak die voor het verhaal op zich niet nodig zijn en soms wat hinderlijk werken.

Maar het plot laat helaas veel te wensen over. Wat zijn precies de gevolgen van diefstal van je identiteit? Waarom is de politie maar matig geïnteresseerd in een misdadiger met het nodige onopgeloste werk op zijn conto, die met wat snel recherchewerk vrij vlot te pakken te krijgen zou zijn? Nu speelt het toeval, op grond waarvan uiteindelijk een dramatische ontknoping plaats vindt voor het ouderlijk huis van Peck Wilson, een veel te grote rol, de twee amateur-detectives worden wel erg geholpen door toevalligheden.

Natuurlijk beschrijft Boyle alle personen tot in detail en zeer geloofwaardig, van de dove Dana, de games-ontwerper Bridger, Peck zelf, zijn Russische vriendin; ook de omstandigheden, de detaillering van de vertelling, als vanouds sterke punten van Doyle, komen schitterend uit de verf, jammer dat het feitelijke raamwerk wat krakkemikkig is. Het verhaal gaat uiteindelijk ook als een nachtkaars uit.

Over blijft feitelijk de liefdesgeschiedenis van Dana en haar vriend, en de vraag of een relatie tussen een dove en een horende wel stand kan houden.

Reacties op Dorpsplein

Naar boven

Vikram Chandra: Godenspelen

Maffia op zijn Indiaas

Door Sante Brun
Je hebt gauw de neiging om, als je een boek net uit hebt, te zeggen: zelden ben ik zo onder de indruk geweest van een boek. Met dat voorbehoud zeg ik in het geval van Sacred Games (Godenspelen) van de Indiase schrijver Vikram Chandra: zelden ben ik zo onder de indruk geweest van een boek. Dezer dagen heb ik al aan een kennis geschreven dat het boek zich afspeelt in een wereld die je denkt te herkennen maar tegelijk speelt het zich af op een afgelegen planeet. Natuurlijk ontkomt Chandra niet aan de bazige vrouwen met kippenverstand die vast bestanddeel zijn van moderne Indiase romans; zelfs de bijbehorende mannen die bewust hun wereld beperken en daardoor haan in eigen kippenhok zijn, ontbreken niet.
Maar daar gaat Sacred Games niet over.

Eerst maar eens het verhaal. Dat is in essentie het relaas van de ontmoeting tussen een Bombayse politieman, Sartaj Singh en een bendeleider en maffiabaas, Ganesh Gaitonde. De laatste pleegt zelfmoord in zijn atoombomvrije bunker als hij daar zelf Sartaj Singh naartoe gelokt heeft; hij wil de politieman, via de intercom, zijn levensverhaal vertellen, maar dat lukt niet omdat Sartaj een bulldozer heeft besteld en de toegang tot de bunker forceert. Vlak voor Sartaj binnengaat schiet Gaitonde zich voor zijn kop. In de bunker treft Sartaj behalve Gaitonde ook een dode jonge vrouw aan, Jojo Macarenas. Zij was een (telefonische) vriendin van Gaitonde, filmproducer, eigenaar van een casting bureau en hoerenmadam, en hij heeft haar doodgeschoten omdat zij niet alleen niet door hem gered wil worden, maar hem tevens onthult dat heel hun relatie fake is geweest, tot en met de zogenaamde maagden die ze hem leverde. En vooral om het feit dat zij al die tijd sterk getwijfeld heeft aan zijn seksuele kwaliteiten.

De rest van het boek is afwisselend het levensverhaal dat Gaitonde aan Sartaj Singh had willen vertellen enerzijds, en de wederwaardigheden van Sartaj nadat hij de bomkelder heeft laten verwoesten anderzijds; dat laatste verhaal komt in een soort omtrekkende beweging weer uit bij die bomkelder, die Gaitonde niet in een vlaag van paranoia blijkt te hebben gebouwd. Er is nog een geval van symmetrie: Sartaj krijgt een relatie met Mary, de zuster van Jojo.

Het hele verhaal speelt tegen de achtergrond van de miljoenenstad Bombay, waar corruptie, likwidatie, afpersing en moord tot de dagelijkse praktijk horen, niet alleen van rivaliserende gangsterbenden, maar ook van respectabele politiefunctionarissen. Het zou nuttig kunnen zijn, alvorens aan Sacred Games te beginnen, het boek ‘Maximum City, Bombay lost and found’ van Suketu Mehta te lezen. En als u toch bezig bent ook meteen maar ‘La Mala Vita’ van de Napolitaanse maffiabaas Mario Savio. Beide, voor zover mij bekend, geen van beide vertaald in het Nederlands.

Ganesh Gaitonde heeft geen illusies over zichzelf. Maar dat verhindert hem niet trots te zijn op zijn ‘prestaties’, de enorme hoeveelheden geld die hij ‘verdient’ met afpersing, beroving, wapen- en drugssmokkel, intimidatie van kiezersvolk, moord en doodslag.

Een belangrijk onderdeel van zijn leven is de bestrijding van de moslimgangster Suleiman Isa. In Gaitondes visie moet voor zijn belang en dat van zijn organisatie alles wijken. Van het geld betaalt hij zijn leger, en voert hij een ordinair en patserig leven met luxe jachten, eersteklas vliegreizen en snelle auto’s, en betaalt hij voor de talloze hoeren – bij voorkeur maagden – die hij Jojo laat aanvoeren. Tegelijk is hij een vrome hindoe, is hij trouw aan zijn vrouw (tot ze vermoord wordt) en voert hij lange, spiritueel gestemde telefoongesprekken met zijn goeroe. Chandra beschrijft prachtig hoe Gaitonde tegelijk voor zichzelf alles rechtvaardigt, zichzelf voorstelt als een prins op het witte paard. Terwijl uiteindelijk alles illusie blijkt te zijn; want behalve Jojo en haar nepmaagden is ook zijn goeroe niet wat hij leek te zijn: die wil namelijk Bombay laten verwoesten, op zo’n manier dat Pakistan daar de schuld van krijgt om zo een oorlog tussen India en Pakistan uit te lokken.

Intussen leidt Sartaj Singh het leven van een normale Bombayse rechercheur. Hij lost schijnbaar onbelangrijke zaakjes op en verdient daar aardig aan, maar heeft tegelijk van de Indiase geheime dienst de opdracht, bepaalde aspecten van Gaitondes leven na te trekken. Dat leidt uiteindelijk tot de climax die van het laatste deel van het boek een spannende thriller maakt.

Het voorlaatste deel. Want het allerlaatste deel wil tonen dat ook een normaal, alledaags, rustig leven mogelijk is in India, vol van bevredigende tradities en mensen die aardig zijn voor elkaar. Trouwens, ook in Pakistan.

En niet te vergeten: het boek is ook weer, net als Maximum City, een ode aan die wonderlijke stad Bombay, die niet alleen corrupt en volstrekt bouwvallig is, maar ook de stad waar iedereen die er woont nooit meer weg wil. Wat dat betreft willen Sartaj Singh en Ganesh Gaitonde precies hetzelfde: Bombay, hun stad, moet blijven bestaan. Ondanks alles.

Vikram Chandra: Godenspelen, uitgave: Mouria, ISBN 9045851431)

Reacties op Dorpsplein

Naar boven

Relatie loopt stuk door fascinatie voor een dode

Door Sante Brun
Tarun J. Tejpal is een Indiase journalist en schrijver die een boek schrijft over een ikfiguur die schrijver en journalist is en in de loop van het boek ‘’The Alchemy of Desire’ enkele malen begint aan het schrijven van een boek, maar dat streven na een poosje opgeeft, omdat hij er niet in slaagt de geschiedenis tot leven te brengen. Eenmaal neemt hij de ontstaansgeschiedenis van India als thema, een andere keer gewoon een Sikh die met een paard die op reis gaat. Maar het wordt niks.

Veel tijd en gelegenheid heeft de ikfiguur trouwens niet want hij en zijn vrouw Fiza – modern ‘Fizz’ genoemd – hebben een schier onverzadigbare sekshonger. Een groot deel van Tejpals ruim vijfhonderd pagina’s tellende boek is gevuld met uiterst inventieve en bevlogen beschrijvingen van zijn seksuele leven (niet hún seksuele leven) die soms grenzen aan pornografie, maar ach, laten we niet kleinzerig zijn.

Op zekere dag krijgt de ikfiguur een grote erfenis, waar hij een beetje verlegen mee is en die hij besluit te steken in de aankoop en restauratie van een oud landhuis in de noordelijke heuvels van India, die de aanloop vormen tot de Himalaya. Ook daar lukt het schrijven niet, maar bij de restauratiewerkzaamheden ontdekt de ikfiguur een kist met 64 dagboeken, geschreven door de excentrieke Amerikaanse vrouw die in het begin van de twintigste eeuw het huis liet bouwen. (Intrigerend: het is duidelijk dat het huis staat afgebeeld op de foto op de stofomslag van het boek. Zelfs de hond van de ikfiguur, Bagheera, staat op de foto.) De schrijver wordt vervolgens zo gefascineerd door die (al in 1942 overleden) vrouw, dat de liefde voor zijn eigen vrouw bekoelt en de relatie zelfs stuk loopt.

Het verhaal wordt vervolgens een tijdlang overgenomen door de geschiedenis van de Amerikaanse Catherine zoals die blijkt uit de dagboeken. De schrijver ontdekt dan ook dat de mensen die zich ophouden in en rond het landhuis daar niet toevallig zijn. Na een langdurige reis naar Amerika, waar hij de clandestiene dochter van Catherine vindt, keert hij in de laatste weken van 1999 terug naar India waar hij op zoek gaat naar de al enkele jaren geleden vertrokken Fizz. Op de laatste avond van het millennium krijgt hij bericht dat Fizz naar hem onderweg is en ontdekt hij dat een schrijver maar één ding kan doen: over zichzelf schrijven.

Wat hij dan eigenlijk ook al de hele tijd gedaan heeft. En zo eindigt het boek met dezelfde zin als waarmee het begon, zij het dan geparafraseerd. De eerste zin luidt: ‘Liefde is niet datgene dat mensen het meest bindt. Seks wel.’ Maar de laatste zin is daar een correctie op: ‘Seks is niet datgene dat mensen het meest bindt. Liefde wel.’

Ik heb nu het plot heel lineair beschreven, maar feitelijk is Tejpals boek opgebouwd uit spiralen, steeds keert hij terug naar het uitgangspunt, zij het dan op iets hoger of lager niveau. Ingenieus gedaan.

Ik vond het verhaal op zich niet buitengewoon geloofwaardig overkomen. Het boek moet het hebben van stukken tekst die je ‘reisbeschrijving’ zou kunnen noemen, tevens recente geschiedschrijving van India. Hij is een van de weinige leesbare – hij schrijft in een schitterend Brits Engels – Indiase schrijvers die gewoon in India wonen en toch scherpe kritiek oefenen op de teloorgang in geweld en corruptie van de democratie van de grootste ‘democratie’ van de wereld. Hilarisch is bijvoorbeeld de beschrijving van zijn familieleden die veelal moderne banen in de computertechnologie of iets dergelijks hebben maar tevens aanhangers van de meest krasse bijgelovigheden zijn. Soms zijn de verhalen die Tejpal door zijn tekst weeft echt verhalen van een Indiase sprookjesverteller.

Maar de ikfiguur komt dus eigenlijk over als een nogal verwerpelijk figuur die erg veel medelijden met zichzelf heeft en bovendien bij tijd en wijle ontzettend schijnheilig is.

Maar ik zou het verhaal niet gemist willen hebben en ik ben Benti B. dan ook eeuwig dankbaar dat hij Suresh in Benares zo over heeft gekregen, dat hij het boek per zeepost (P&O, denk ik) naar me toestuurde. Samen met het boek dat ik nu ga lezen, Sacred Games van Vikram Chandra.

Reacties op Dorpsplein

Naar boven

Moccia

Op de motor


Door Sante Brun
Bij de Italiaanse jeugd in de puberleeftijd hebben het boek Tre metri sopra il cielo door Federico Moccia en de film die er van werd gemaakt, een cultstatus. De titel, 'Drie meter boven de hemel' dus, is het wat banale antwoord dat de ene hoofdpersoon in het boek, Stefano Mancini, bijgenaamd Step, geeft als zijn vriendin Babi Gervasi, de andere hoofdpersoon aan hem vraagt hoeveel hij van haar houdt.
Op internet zijn vele sites te vinden die die cultstatus bevestigen; sites waarop pubers van alles doen:

elkaar vertellen welke kleren Step en Babi zouden dragen, vertellen wat hun favoriete citaat uit het boek is, welke melodie van de filmmuziek hen het best bevalt. De diepere betekenis van het verhaal, dat overigens in een eigenaardig kinderachtig Italiaans is geschreven, vol met clichés ook, ontgaat de meeste kennelijk.

'Ik heb zin in je'

Moccia schreef het boek al in 1992, maar de huidige versie, uitgekomen in 2004 en basis van de film, is een drastische bewerking van het origineel, er is in die veertien jaar natuurlijk ook het een en ander gebeurd. Moccia heeft inmiddels een vervolg geschreven, 'Ho voglia di te', letterlijk 'Ik heb zin in je'. Beide boeken zijn inmiddels ook verkrijgbaar in het Nederlands, oa. bij Bol.com.
Als je de berichtgeving in Italiaanse kranten over de 'avonturen' van de aanstormende jeugd een beetje volgt, weet je dat het verhaal eigenlijk niet zo erg vrolijk, eerder lichtelijk beangstigend is.
Step en Babi komen uit heel verschillende milieus in Rome, maar ze hebben één ding gemeen: ze hebben geen van beiden te klagen over geldgebrek.
Babi, die in het boek achttien wordt, is een mooie meid en een verwend nest; ze heeft alles wat haar hartje begeert, ze woont met ouders en jongere zus in een beveiligd flatgebouw, ze zit op een dure privéschool waar ze dagelijks door haar vader met de Mercedes heen wordt gebracht en ze heeft een vriendin, Pallina, uit een omgeving met bescheidener inkomsten. Babi's milieu is zeer burgerlijk bekrompen, met name haar moeder Raffaella is de hoedster van la bella figura van het gezin.
Die vriendin heeft een vriend, Pollo, die komt uit het milieu waar ook Step deel van uitmaakt. Steps ook niet onbemiddelde ouders zijn gescheiden en weg, hij woont met zijn voorbeeldige broer en een gedienstige in de ouderlijke woning en is met zijn opleiding gestopt vlak nadat hij zijn moeder heeft betrapt terwijl ze bij de buurman in bed ligt.

Gewelddadig type

Step is een 'rebel without a cause', hij doet niet veel anders dan fitness, op zijn zware motor achter de meiden aan, op die motor deelnemen aan riskante straatraces en rotzooi trappen: straatmeubilair en auto's vernielen, binnendringen op feestjes en daar de boel kort en klein slaan en er met geld en juwelen vandoor gaan, met een hele troep gelijkgestemde vrienden uit eten gaan en vertrekken zonder betalen. En hij is uiteraard Lazio-fan.
Hij en Babi komen elkaar op zo'n feest tegen en ondanks de gebruikelijke rampspoed die hij ditmaal onder haar ogen aanricht, begint ze langzaam verliefd op hem te raken en hij op haar. Dat brengt met name haar in moeilijkheden, want haar ouders hebben, begrijpelijk, ernstig bezwaar tegen deze gewelddadige jongeman en tegen de bijbehorende nachten van hun dochter buitenshuis.

Step ziet ook wel in dat als hij Babi wil houden, hij zal moeten veranderen – maar het lukt niet, ook niet als Pollo verongelukt met de motor: zo is hij nu eenmaal, zijn image, dat van een gevaarlijke nietsnut, en de romantische tripjes op de motor naar fraaie stranden en sjieke huizen zijn voor Babi op den duur geen compensatie. Ondanks de foto in Il Messaggero van haar achterop de motor bij Step die aanvankelijk haar 'straatwaarde' enorm heeft vergroot.
Aan het eind van het boek rijdt ze samen met een nieuw vriendje – uit het eigen milieu – onder een brug door, waarop Step met grote letters heeft geschreven: 'ik hou van je, drie meter boven de hemel'. Maar het doet haar weinig meer. Of wel?

Het boek is ook een cultboek geworden omdat alle juiste merken er in genoemd worden, je kunt het bijna lezen als de catalogus van een dure shopping mall.
Hoe ik nou toch weer aan dat boek kom? Zondag 10 december liep ik met Maurizio Malangone en zijn vrouw Antonella binnen in de boekhandel van Feltrinelli in Montecatini Terme. Zo'n ongelooflijke goed voorziene boekhandel waar je onmiddellijk de weg kwijt raakt. Dus ik vroeg: wat móet ik lezen? En zonder aarzelen wezen beide me op dat boek. That's how.

Reacties op Dorpsplein

Naar boven

 
Tractors

Tractors en liefde

Het is zo'n boek als Komt een vrouw bij de dokter van Kluun. Met ‘zo’n boek, bedoel ik: het boek van ‘n eenboekschrijver. Kluun liet het volgen door een ander, en daarna nog een, maar ik heb ‘De Weduwnaar’ gelezen en daarin aanleiding gezien Kluun definitief in te delen bij de schrijvers die één boek schrijven dat behoorlijk goed is, maar daarin al hun kruit verschieten. Geen probleem, toch een goed boek geproduceerd. Kluuns boek ging over ‘leven, sterven en wonderen’ van zijn vrouw, een zuiver (auto)biografisch boek dus over die ene gebeurtenis in zijn leven.

A Short History of Tractors in Ukrainian van Marina Lewycka is een dergelijk boek. Een 84-jarige weduwnaar uit Oekraïne, aan het eind van de Tweede Wereldoorlog met vrouw en twee dochters aangekomen in Engeland, komt kort na het overlijden van zijn vrouw in contact met de flamboyante Oekraïense Valentina, 36 jaar, die samen met haar zoon asiel zoekt in Engeland. Het lijkt haar het beste daarvoor te huwen met een rijke Engelsman, waardoor ook een dure studie voor haar zoon in het verschiet ligt. Ze heeft voor dat doel Nikolaj Majevskij, de oude weduwnaar, op het oog.

Majevskij is in het bezit van een huisje met tuin en twee dochters van voorbij de middelbare leeftijd, en verder niet veel meer. En hij is een beetje gek. Dat hij volledig van de kaart is door de enorme borsten van Valentina is zo gek nog niet – maar verder is hij een Echte Man, dus bezig met Grote en Belangrijke Dingen, met name op technisch gebied. Zelfs wanneer de problemen met Valentina (met wie hij intussen getrouwd is) groteske vormen aannemen, denkt hij eigenlijk maar aan twee dingen: de juiste verhouding tussen lift en zwaartekracht voor vliegtuigvleugels en de geschiedenis van de tractor in het Oekraïens, die hij aan het schrijven is. Met de tekst ervan is het boek doorspekt.

Zijn dochters hebben allerlei problemen met de nieuwe relatie van hun vader, niet in het minst omdat het duidelijk is dat Valentina vooral uit is op dat paspoort en vaders (weinige) centen. De dochters zien ook met lede ogen toe hoe Valentina vrolijk de nagedachtenis van hun moeder besmeurt met haar tactloos en hebzuchtig gedrag, dat zijn hoogtepunt bereikt wanneer niet alleen blijkt dat de centen op zijn, maar ook dat de dochters uit zijn op een echtscheiding. Die op zich gemakkelijk zou moeten zijn, want Valentina’s smakeloosheid kent ook haar grenzen, en het huwelijk van Majevskij is dan ook niet ‘geconsumeerd’, mede wegens een zekere ‘flippy-floppy’ aan de zijde van Majevskij.

Wanneer de ex-echtgenoot van Valentina uit Oekraïne opduikt en een al even maffe techneut blijkt te zijn als ‘pappa’ Majevskij, is dat het sein voor de kentering. Uiteindelijk vertrekken Valentina, haar ex en haar zoon en een mysterieus geconcipieerde baby in een van de drie auto’s die Majevskij kocht voor Valentina, de Rolls Royce, richting Oekraïne. Waarna het tijd wordt nog een paar losse einden in de familie op te lossen en de oude Majevskij in een aanleunwoning te plaatsen, waar hij zich gaat verdiepen in yoga.

Tussendoor speelt de eigenaardige relatie tussen de twee zussen een beslissende rol in het verhaal. Tegen het einde wordt zelfs twijfel gezaaid over de vraag of de ikfiguur wel een ‘echt’ kind van Majevskij is, maar dat blijft een van de niet opgeloste losse einden.

Wat is dit voor een boek? Laat ik het zo zeggen: ik denk dat het als klucht in John Lantings Theater van de Lach nog een succesvolle tournee zou kunnen maken. Een klucht met een mooie, ietwat weemoedige (Russisch/Oekraïense!) ondertoon. De verengelste dochters versus de vader die gewoon een Oekraïner is gebleven en die dus romantische gedichten voor zijn geliefde Valentina schrijft, Valentina die, hij ziet dat zelf uiteindelijk ook in, een ordinair varken is, maar wel gezelschap in zijn eenzaamheid. Hij ziet daarvoor over het hoofd dat ze op zijn minst met drie mannen ‘vreemd’ gaat – het kluchtige is natuurlijk dat iedereen die het met Valentina doet, gedaan heeft en zou willen doen uiteindelijk gezellig bij elkaar pruimenwijn uit de nalatenschap van wijlen Ludmilla, de moeder van de dochters, zit te zuipen.

Het verhaal is zo hilarisch, dat het wel waar gebeurd moet zijn. En dus een eenmalig werkje. Waar ik me uitstekend mee geamuseerd heb.

Vertaald in het Nederlands met als titel: ‘ De geschiedenis van de tractor in de Oekraïne’ ISBN10: 9045849941, ISBN13: 9789045849942, 10 euro bij bol.com. Engelse versie ISBN: 9780141025766

Nog zo'n boek

Reacties op Dorpsplein

Naar boven

 

PC Hooftprijs voor Maarten Biesheuvel

16|12|06
Sante Brun wijdt een column aan Maarten Biesheuvel en zijn werk naar aanleiding van de toekenning van de P.C. Hooftprijs. De prijs wordt op 24 mei 2007 uitgereikt.

 

 

 

Column

Boeken
Slavenhaler

Slavenhaler, nieuw boek Rob Ruggenberg

verschijnt in het voorjaar van 2007. Een schitterende website, met veel informatie voor Scholieren, vertelt letterlijk alles over de achtergronden van deze historische jeugdroman over de Nederlandse betrokkenheid bij de slavernij. Het is bovendien een interactieve site, met muziek, spelletjes en veel beeldmateriaal.

Rob Ruggenberg uit Best debuteerde in 2006 met Het verraad van Waterdunen. Dit boek werd zeer positief ontvangen en genomineerd voor de Thea Beckmanprijs.

www.slavenhaler.nl

Op deze website kun je ook zien, hoe je kunt zorgen dat je gratis boesjes thuisgestuurd kunt krijgen. Boesjes zijn schelpjes, waarmee eeuwen terug slaven werden gekocht!

Is Kluuns bestseller een goed boek?

Door Sante Brun
Het moet ergens op een middag in 2003 zijn geweest dat ik voor het eerst hoorde van ‘Komt een vrouw bij de dokter’, door Kluun. De schrijver werd geïnterviewd op Radio 1, maar ik kon niet het hele interview uitluisteren. Het ging niet, zoals de titel suggereerde, om een moppenboek, maar om het verhaal van ziekte en overlijden van de vrouw van de hoofdpersoon. Ook kreeg ik al iets mee over vreemd gaan. Het leek mij geen boek dat onmiddellijk op nummer een van mijn lijstje kwam te staan.

Wat je er daarna van hoort en leest leidt ook niet tot grote gretigheid: een yup uit het grachtengordelsegment, een extreem uitgaanstype met het hart op de juiste plaats, etc. begeleidt zijn stervende vrouw, maar feest intussen gewoon door. Een wel erg modern boek.

Kluun

Tot ik laatst jarig was en iemand vroeg wat ik wilde hebben, als cadeau. En toen zei ik, impulsief als altijd: Kluun!

Waarna ik dus de afgelopen week een exemplaar uit de 33ste druk van ‘Komt een vrouw bij de dokter’ in één ruk heb uitgelezen.

Succesvol marketingman Stijn in Amsterdam aanbidt zijn vrouw Carmen en zijn dochtertje Luna. Maar hij is niettemin niet eenkennig en gaat duchtig vreemd. Als bij zijn vrouw een ongeneeslijke borstkanker is ontdekt, verandert in de hele situatie weinig. Ook drank en voetballen moet wel gewoon doorgaan. Het duurt ruim een jaar voor Carmen ook echt dood is, en in die tijd beleeft het stel een geweldige bloei van hun liefde, die eindigt in een mooie dood door euthanasie.

Feest

Kluun, Raymond van de Klundert dus, verdoezelt in een interview met hem dat ik las niet dat Stijn en Carmen weliswaar romanfiguren zijn, maar dat hij zelf zijn vrouw op deze manier verloren heeft. ‘Het sterfbed van mijn vrouw was elke minuut een feest,’ en een betere omschrijving kan ik er niet van geven.

Hoewel het boek een hoog ‘Love Story’ gehalte heeft, lijkt het ook sterk op een boek dat wel groots en goed was: Turks Fruit van Jan Wolkers. Boeken over echte liefde zijn dun gezaaid, en ‘Komt een vrouw bij de dokter’ is zo’n boek. Zelfs een stoïcijnse nuchtermans als ik raakte licht ontroerd bij het lezen van de laatste hoofdstukken.

Is het dus een goed boek? Literatuur? Van de Klundert kan dat, zegt hij in het interview, geen bal schelen. De vraag is ook in toenemende mate onzinnig. Het is een vermakelijk boek, het is ook een echt boek, als je begrijpt wat ik bedoel, en het is ook een eenmalig boek, denk ik. Ik heb net ook het vervolg, ‘De Weduwnaar’, gelezen – de eerste honderd pagina’s hebben veel weg van Ik Jan Cremer, met name door de elkaar snel in aantal en exotisme opvolgende geslachtsdaden – waar min of meer een eind aan komt door de aanslagen op het WTC in New York, door Stijn gezien op een groot beeldscherm op feestend Ibiza. Wel weer heel raak is de beschrijving van de absolute onverschilligheid van ‘de Dolly’s’ met wie hij daar op vakantie is, voor alles buiten hun handtas.

Leest toch nog

Het eerste boek – ‘Komt een vrouw bij de dokter’, dus, is ook geschreven voor een heel specifieke doelgroep, namelijk voor de moderne jeugd die weinig anders aan zijn hoofd heeft dan uitgaan en popmuziek. Aan het feit dat er een half miljoen exemplaren van verkocht zijn, valt af te leiden dat die doelgroep, anders dan verwacht, toch nog wel eens wat leest, mits op de juiste wijze aangesproken.

In ‘De Weduwnaar’ gaat Stijn, op advies van een waarzegster, op reis naar Australië, waar hij de vrouw zal ontmoeten die zijn leven verandert. Het grootste deel van het boek, na de Ibiza-fase, steekt nauwelijks uit boven het verslag van een mislukte campervakantie waarvan je er tientallen vindt op internet.

Vanaf ongeveer halverwege zie je de ontknoping van de laatste pagina’s al in de verte aankomen. Motto: zoek niet ver wat je vlakbij kunt vinden.

Van de Klundert werkt alweer aan een nieuw boek. Of dát wat wordt…

Kluun, Komt een vrouw bij de dokter, ISBN 9057591669, uitg. Podium
Kluun, De Weduwnaar, ISBN 9789057592911, uitg. Podium

 

Reacties op Dorpsplein

Nog zo'n boek

Naar boven

Het Psalmenoproer blijft een raadsel


Door Sante Brun

Misschien zou ik niet eens getaald hebben naar een exemplaar van 'Het psalmenoproer' van Maarten 't Hart, als ik niet een beetje een zwak had voor Maassluis. Maassluis is zo'n plaats als de gemeente mijner inwoning: met name degenen die er nog nooit geweest zijn bezweren dat ze er nog niet dood gevonden zouden willen worden.
Maar nu heb ik dus een zwak voor Maassluis. Ik lees ook graag boeken over New York of Barcelona, gewoon, omdat dat plaatsen zijn waar ik een beetje de weg weet. En 't Hart richt zich in zijn boek speciaal op mij, want hij beschrijft een opvallend aantal wandelingen door het plaatsje met precieze vermelding van straatnamen.

Maassluis

Het boek speelt zich grotendeels af in de tweede helft van de achttiende eeuw, en dat heeft tot gevolg dat het grootste deel van de genoemde straatnamen intussen met straat en al verdwenen is, en een ander deel een andere naam heeft gekregen. Bovendien is Maassluis sindsdien een keer of drie, vier zo groot geworden. Zelfs de 'Breede Trappen' bij de sluis die de grachten van de plaats met open water verbindt, zijn er niet meer, maar de sfeer is er wel degelijk, ik heb er nog eens een mooie foto van gemaakt.

Extreem protestants

Een ander bezwaar tegen het boek heb ik ook nog opzij moeten zetten. 't Hart heeft net als Jan Siebelink of Geert Mak een voor mij zwak punt: zij beschouwen de wereld vanuit een extreem protestants standpunt – zij beschouwen zichzelf misschien als zeer gematigd, maar voor mij komen ze met godsdienst en al van een andere planeet.

Maar het is gelukkig ook een poging tot een historische roman. Poging tot, want 't Hart is er niet echt in geslaagd, het was dan ook zijn eerste keer.
Het Psalmenoproer greep plaats in 1775 en 1776. Het kwam er op neer dat nieuwlichters een nieuwe manier van psalmzingen wilden introduceren, waar verzet tegen rees. Het hele verhaal is indertijd goed gedocumenteerd en 't Hart kon hele stukken citeren, zonder zijn verhaal te onderbreken. Het enige dat je merkt is dat 't Hart ineens overgaat in een eigenaardig soort plechtstatig Nederlands, waarvan ik niet zeker weet of het toen echt zo gesproken werd, al beweert 't Hart dat wel.
Hoe dan ook: het psalmenoproer ging echt om niets, dat vindt 't Hart ook, het oproer moest andere oorzaken hebben dan alleen de andere zangtrant. Dat is het eerste zwakke punt van het verhaal: 't Hart laat de lezer achter in verbijstering over het buitensporige geweld van een paar honderd opgeschoten jongens, zonder het, hoe voorlopig ook, enigszins te duiden. Je gaat vermoeden dat met name onvrede over de sociale verhoudingen er aan ten grondslag ligt, maar 't Hart zegt dat niet met zoveel woorden. Wel laat hij een soort deus ex machina, de onderwijzer Spanjaard, soms nuchtere verklaringen afleggen waar je nog iets aan hebt.

Kleine reder

Het verhaal wordt verteld in de vorm van een biografie van Roemer Stroombreker, reder van een paar vissersscheepjes die heeft moeten trouwen met een vrouw die een paar schepen inbracht, en dus niet met Anna, op wie hij smoorverliefd was. Tijdens een wandeling in het dorp komt hij Anna eens tegen en voor ze weten liggen ze tegen de dijk en wordt Anna zwanger van hun zoon Gilles. Die speelt later een centrale rol in het oproer en wordt daarom voor lange tijd verbannen uit Maassluis.
Het hele leven van Stroombreker staat verder in het teken van zijn uiteindelijk vergeefse pogingen zijn zoon, zijn enige kind, voor zich te winnen; in tegendeel, de jongeman brengt zijn natuurlijke vader in de grootst mogelijke problemen – maar die laat zich daardoor niet van de wijs brengen. Hij blijft vasthouden aan zijn voornemen zijn zoon tot zijn erfgenaam te maken, nu hij en Anna, beide verweduwd, al jaren samenwonen.
Eerst wordt Maassluis, zoals veel andere plaatsen in Holland, ondergedompeld in de meningsverschillen tussen patriotten en prinsgezinden; daarna loopt de economie van de plaats volledig aan de grond doordat de vissers niet meer kunnen uitvaren als gevolg van de blokkade van Engeland door Frankrijk, dat inmiddels ook Nederland heeft ingelijfd.


Maassluis op boekomslag

Napoleon

Het laatste hoofdstuk speelt zich tientallen jaren later af, in 1811, en beschrijft een komische ontmoeting van Stroombreker cs met Napoleon in het paleis op de Amsterdamse Dam.
Daar ziet hij, zelf inmiddels in de tachtig, nog heel kort zijn zoon. Einde verhaal, een beetje onbevredigend einde voor een boek dat trouwens toch meestal de sfeer heeft van een stichtelijk boek voor protestantse jongelieden. Slechts enkele keren wordt dat doorbroken door een lichte ironie, maar dan trekt het gepredestineerde wolkendek snel weer dicht en begint het te motregenen.


Arbeiderspers, ISBN 9029564083.


(Kijk ook eens op mijn weblog)

Reacties op Dorpsplein

Naar boven

 

 

Dubbelspel is niet hét boek om Nederland
weer aan het lezen te krijgen

Door Sante Brun
Ook na het lezen van alle uitleg blijft het mij een raadsel waarom ‘Dubbelspel’ van Frank Martinus Arion bij uitstek geschikt is geacht om Nederlanders weer aan het lezen te brengen en liefst ook aan het discussiëren over literatuur.

Ik heb het uitgelezen, het een aardig boek gevonden en terzijde gelegd met een blik op de stapel boeken die ik nog móet lezen, waarbij ik er een aantal vermoed die beter geschikt waren voor het doel dan Arions boek.

Het woord dat de titel vormt, dubbelspel, heeft een dubbele betekenis. Dubbelspel is een zeer gewenste uitslag van het op Curaçao veel beoefende dominospel; dubbelspel spelen ook alle vier de hoofdrolspelers.

Willemstad, Curacao
Willemstad, Curaçao Foto hhBest.nl/ Guido t'Sas


Zondagmiddag

Het hele verhaal speelt zich op een zondag; op zondagmiddag wordt op vele erven in Curaçao het dominospel gespeeld. Dit verhaal draait om vier man: Manchi Sanantonio, deurwaarder, Sanchi Pau, dromer en idealist, Chamon Nicolas, immigrant en huisjesmelker en Boeboe Fiel, taxichauffeur en geroutineerd hoerenloper. Ook de vrouwen van Manchi en Boeboe, Solema en Nora spelen een rol, zij zijn beide niet erg deugdzame maar wel serieuze types, het is hun taak hun mannen en kinderen in leven te houden, al is het maar door soms ‘met een man te gaan liggen.’ Van de mannen moet je dat niet vragen, die hebben belangrijker dingen aan hun hoofd: zuipen, domino spelen en neuken.

Het is een mooi verhaal waarvan tegen het eind blijkt dat het een beetje past in de socialistisch-realistische romantraditie: de idealist Janchi Pau weet de vrouw van Manchi, Solema, ook niet gespeend van idealisme dat ze kennelijk tijdens haar studie in Nederland heeft opgedaan, aan zich te binden, zij komen naar voren als de smetteloze helden die na afloop van het dominospel samen hun hoge socialistische idealen ten uitvoer leggen.

Arion heeft een, voor mij mislukte, poging gedaan dat verhaal – hoe Solema besluit bij Janchi in te trekken en dat ook uitvoert en hoe Nora blijft steken in pogingen haar vrijer Chamon geld af te troggelen – tegelijk uit te beelden in het verloop van het dominospel van die middag. Dat resulteert in een langdradig en bij wijlen onbegrijpelijk middendeel dat voornamelijk bestaat uit een gecompliceerde uitleg van de regels van het dominospel. Dat is op zich wel origineel bedacht, maar veel te lang uitgesponnen.

In dat deel worden, als het ware en passant, enkele onoplosbare Curaçaose problemen aan de orde gesteld, bijvoorbeeld de lethargie waarmee de mensen hun armoedige bestaan accepteren, ook accepteren dat ze nu eenmaal negers zijn, afstammelingen van slaven en dus niet erg geneigd tot land- en tuinbouw, maar wat maakt het uit: alles wordt toch geïmporteerd. Bijvoorbeeld ook de zacht gezegd losse zeden die op het eiland heersen, ik kan me wel voorstellen dat de zwartekousenburgemeesters op de Veluwe er niet happig op waren hun vrome en kuise onderdanen kennis te laten nemen van zoveel gezellige losbandigheid.

In het voorlaatste hoofdstuk ontaardt alles in een slapstickachtige scène – met als centrale figuur een karikaturale radioverslaggever – die vooraf gaat aan het bloedige slot. Waarbij moet worden aangetekend dat Arion wel degelijk kans heeft gezien de figuren uit zijn roman duidelijk gestalte te geven.

Wat ik na lezing nog wel bedacht: waarom lezen we zo weinig literatuur van de Overzeesche Gebiedsdeelen? Of ligt het er aan, dat ik er niet erg op gespitst ben?

 

Siebelink
Auteur Jan Siebelink, temidden van andere auteurs op de website van uitgeverij De Bezige Bij.

Knielen op een bed violen
zo goed als mislukte roman

Door Sante Brun
Zo’n boek waar je een tijdlang, vervuld van gezond wantrouwen, omheen loopt. Redenen genoeg: het is een bestseller, en het gaat over protestantisme. Dat laatste is je voldoende ingepeperd, de auteur van ‘Knielen op een bed violen’, Jan Siebelink is wekenlang niet weg te slaan geweest van radio en tv; en het boek heeft prijzen gekregen, ook al een punt waar je voorzichtig mee moet zijn.


Siebelink heeft het in interviews volslagen duidelijk gemaakt: hij heeft niet veel anders geschreven dan de werkelijkheid zoals die zich in het gezin waarin hij opgroeide, heeft voorgedaan. Hij komt er alleen zelf niet in voor.


Maar dan is er een vriendin die vindt dat ik het boek toch gelezen moet hebben. Vooruit dan maar.

Het komt in het kort neer op het volgende: Hans Sievez is nog een jonge jongen als hij wegvlucht van zijn gewelddadige vader, een doodarme fabrieksarbeider, nadat zijn geliefde moeder is overleden en zijn vader zijn al even geliefde konijn aan een opkoper heeft meegegeven. De vader was in de greep van een duistere protestantse sekte, dat moeten we even goed onthouden. Hans komt bij toeval terecht in een bedrijf in Den Haag, waar hij opgeleid wordt tot varenkweker en waar hij ook Jozef Mieras ontmoet die dan niet alleen colporteur in antieke vrome boeken is, maar vooral aanhanger van een ultraconservatieve protestantse sectie, de paauweanen.

Om een idee te geven: in de eerste jaren van het bestaan van de EO kon je op elke uitzendmiddag een half uurtje luisteren naar een dominee, die op galmende toon luidkeels een tekst voordroeg die op het eerste gezicht klonk als Nederlands, maar niettemin volstrekt onbegrijpelijk was, want hij sprak de Tale Kanaäns, wij mogen rustig stellen: de wártale Kanaäns. Dat was ook de taal der paauweanen, die overigens geen ‘voorgangers’ kenden.

De paauweanen hielden zich aan de oorspronkelijke teksten van de eerste dagen van de reformatie, daar kwam het op neer.

Hans trouwt met zijn voormalige klasgenootje Margje en begint in Velp een varenkwekerij. Ze hebben het niet breed, maar het lukt net. Ze krijgen een zoon, maar intussen is Mieras weer opgedoken en Hans komt onmiddellijk onder diens invloed. Met name als hij een ‘visioen’ krijgt is het hek van de dam en slaat de godsdienstwaanzin in alle hevigheid toe. Hij doet enkele pogingen zijn gezin mee te krijgen maar met name Margje verzet zich hevig. Dat levert steeds dieper ingrijpende spanningen op in het huwelijk.

Uiteindelijk zijn we getuige van de teloorgang van de kwekerij die misschien hoe dan ook geen toekomst had, maar de neergang wordt mede veroorzaakt door het duistere gedrijf van de paauweanen waar Hans geen weerstand aan kan bieden.

Hans sterft uiteindelijk aan longkanker (hij was een straffe roker) en bij zijn overlijden verhinderen de ‘mannenbroeders’ dat zijn gezin er bij aanwezig is, want dat zou kunnen verhinderen dat Hans opgaat tot de Heere.

Een mooi verhaal voor een roman, maar Siebelink heeft niet de zelfbeheersing op kunnen brengen om er ook een echte roman van te maken. Daarvoor bevat het boek te veel episodes die niet terzake doen, zoals Hans’ verliefdheid op zijn schoondochter, het alcoholisme van zijn jongste zoon en het zwembad van Maters in zijn achtertuin. Het boek is ook geen ‘biografie’ of een gepubliceerd dagboek, het is eigenlijk vlees noch vis. Wat dan over blijft: een middelmatige streekroman.

Knielen op een bed violen, door Jan Siebelink, 31ste druk 2006, ISBN 90 234 16651 uitg. De Bezige Bij.

Reageer via Dorpsplein

Naar boven

Tirza

Arnon Grunberg kan inderdaad niet schrijven maar Tirza is geweldig

Door Sante Brun
Eerst even dit: Arnon Grunberg kan inderdaad niet schrijven. Nauwkeuriger: hij formuleert slordig. Het gekke is: het ligt er zo dik bovenop, dat een beetje redacteur dat zou moeten kunnen en willen corrigeren in een boek dat toch een belangrijke bijdrage is aan de Nederlandse literatuur. Of wil Grunberg dat niet? Is dat soms eigenaardige formuleren een persoonlijk stijlmiddel? Nou ja, een koffietafel is in ieder geval iets dat je krijgt na een begrafenis en geen salontafel – coffee table is natuurlijk wel het Amerikaanse woord daarvoor.

Maar ik geef toe: dit zijn niet buitengewoon belangrijke terzijdes. Het gaat bij de roman Tirza opnieuw om een belangrijk en vooral fascinerend boek.

Het is ook een heel ander boek dan het vorige, De Joodse Messias. Dat was vooral een ironisch boek. In Tirza is alle ironie ver te zoeken.

Tirza is een magistrale beschrijving van één persoon, de hoofdfiguur, Jörgen Hofmeester. Hij is medewerker van een uitgeverij, echtgenoot en vader van twee bijna volwassen dochters. En hij is spaarzaam. Of eigenlijk: hij wás dat allemaal. De uitgeverij heeft hem afgedankt, zijn echtgenote heeft hem vaak bedrogen en is vervolgens verdwenen. Ze komt ook wel weer terug, maar nauwelijks als echtgenote.

De beide dochters overloopt hij, op ver van elkaar verwijderde tijdstippen, bij het bedrijven van de liefde. De oudste dochter is al lang woedend het huis uitgegaan, maar de jongste dochter, Tirza, is er nog en Hofmeester heeft zich voorgenomen van haar iets te maken. Een actie die hij zelf beëindigt. En het kapitaal dat hij had opgespaard, vervliegt in een hedge fund.

In de tegenwoordige tijd beschrijft Grunberg de avond waarop het eindexamenfeest van Tirza plaats vindt. De rest van het verhaal bestaat grotendeels uit flashbacks vanuit dat feest. Het feest dat uitdraait op een parodie op Hofmeesters leven; net als dat leven slaagt het feest maar half en dus helemaal niet. Het voornaamste resultaat voor Hofmeester is dan ook, dat ook zijn laatste ‘aanhangster’, Tirza, hem toevoegt: ‘Wat ben je vies, papa’. Ze heeft hem dan ook tijdens het feest betrapt terwijl hij in het tuinschuurtje een – ook al mislukt – nummertje maakt met een van haar klasgenoten.

Tirza heeft al enige tijd het voornemen na haar examen een reis te maken naar Zuidelijk Afrika. Ze gaat dat doen in het gezelschap van haar meest recente vriendje, Choukry, door Hofmeester hardnekkig Mohammed Atta genoemd, naar een van de kapers van 11 september. Hier zie je hoe Hofmeester snel het contact met de realiteit verliest, want hij lijkt er van overtuigd dat Choukry, Atta dus, zijn miljoen heeft gestolen via de aanslag op het WTC in Manhattan.

Als Tirza na haar vertrek niets van zich laat horen, gaat Hofmeester haar zoeken in Namibië. Wat hij er vindt is een klein zwart meisje dat hem ‘gezelschap’ wil houden, een armzalig surrogaat  voor de verloren dochter. En beseft hij dat hij nog maar één ding wil: verdwijnen. Van Tirza niet het geringste spoor. Waarom, dat blijkt uit het verrassende slot van het boek.

 

De meeste figuren in de roman blijven schetsmatig, en dat is ook de bedoeling. Het gaat Grunberg om Hofmeester die in zijn onwrikbaarheid en rechtlijnigheid doet denken aan Bint, of aan Katadreuffe. Het boek beschrijft de teloorgang van een koele, nuchtere, verstandige man die een mooi huis op een uitstekende locatie in Amsterdam heeft gekocht en via onderverhuur heeft kunnen sparen, de man die nauwgezet soesji en sashimi maakt voor de gasten op het feest, tot een irrationele gek die het contact met de realiteit in één avond kwijt raakt; en de daarop volgende catastrofe als in een Griekse tragedie.

Arnon Grunberg: Tirza.  Nijgh en Van Ditmar ISBN 90 388 2726-1

Reageer via Plein

Naar de column van Sante Brun over de AKO Literatuurprijs 2007, die Grunberg overigens niet won, maar zijn tegenstrever A.F.Th. van der Heyden.

Naar boven

 

Boekomslag

Weg met het koningshuis

Door Sante Brun
Enkele keren heeft mij de lust bekropen Hans Daalders boek 'Drees en Soestdijk ' walgend terzijde te leggen. Het boek gaat in hoofdzaak over de periode in 1956 en 1957, waarin bleek dat het huwelijk van koningin Juliana op de klippen was gelopen en de manier waarop daar door het Koninklijk Huis, de regering en de pers op werd gereageerd.

De koningin had in verband met de problemen met de ogen van prinses Marijke, die slechtziend ter wereld was gekomen als gevolg van een aanval van rubella van de koningin tijdens de zwangerschap, de hulp ingeroepen van een gepatenteerde kwakzalver en gezondbidder, Greet Hofmans. Die laatste zag al gauw haar kans en drong zich, omgeven door geestverwanten rond de koningin, aan het Hof op met haar halfgare pacifistische ideeën, spiritistische neigingen en rechtstreekse relaties met het Opperwezen, ideeën die door Juliana als zoete koek werden geslikt.

De enige die zich met hand en tand tegen deze ontwikkeling verzette was prins Bernhard. En dat conflict was de aanleiding tot de stranding van het huwelijk.

Ook in het licht van de redevoeringen die Juliana in 1952 bij een bezoek aan de VS, had gehouden, waarin Hofmans' gedachtengoed breeduit had uitgedragen, leek de maat vol.

Wat gebeurde er vervolgens? De eerste prioriteit van de regering bleek, te zorgen dat de affaire buiten de publiciteit zou blijven. Vervolgens werd het gehele haarkloofcircuit in werking gesteld, waarbij vergeleken het zoeken naar de kwadratuur van de cirkel een peulenschil leek. Hoe hield je een koningin, die bepaalde politieke denkbeelden wilde doordrukken, tevreden, er tegelijk voor zorgend dat haar duidelijk werd dat haar in haar positie geen politieke denkbeelden pasten? Althans geen denkbeelden die strijdig waren met die van het zittende kabinet?

Je zou uit het relaas kunnen opmaken dat Juliana in die periode niet anders kan worden gekenschetst dan als 'knotsknettergek'. Maar intussen was ze ook zo link als een looien deur; zij probeerde bijvoorbeeld een of tweemaal premier Drees te spannen voor haar karretje door van hem te vragen Bernhard ertoe te bewegen weg te gaan van Soestdijk. Wat ook naar voren komt is dat de juiste verhoudingen tussen regering en Hof haar maar matig interesseerden, als haar wensen maar vervuld werden.

Onnodig geklets

De conclusie die ik trek – ik heb het boek braaf uitgelezen – is dat het hebben van een erfelijk koningshuis alleen maar lastig is en verder niets oplevert, buiten veel onnodig geklets. In het onderhavige geval bleek het koningshuis vooral te bestaan uit een stel jengelende verwende kinderen die hun zin moesten hebben. Daarbij bovendien sinistere figuren op diverse posten de gelegenheid gevend, zich omhoog te werken in het machtscircuit, zoals de kamerheer en Telegraaf-eigenaar Van Maasdijk. Dat is natuurlijk geen gloednieuwe conclusie, maar als er één publicatie is die dit idee bevestigt, dan is het Daalders boek.

Nieuw voor mij, meteen ook het dieptepunt, was de actie van een aantal oud-strijders die in een brief aan prinses Wilhelmina aanboden desgewenst met geweld de pers tot de orde te roepen.

Voor mij zou deze hele geschiedenis voldoende aanleiding zijn geweest het land volledig en zonder die koningsonzin in handen te stellen van een democratisch gekozen orgaan. Een kabinet bijvoorbeeld, met een voorzitter die tevens fungeert als dienstdoend staatshoofd. Maar helaas zullen ook de eventuele huwelijksperikelen van Alex en Maxie ons staatsbestel nog wel eens op zijn grondvesten doen schudden en politici en het land weken en maanden in hun greep houden. Het enige verschil: we hebben tegenwoordig een pers die zich niet zo gemakkelijk laat muilkorven als die in de jaren vijftig van de vorige eeuw.

Wat een schande toch allemaal.


ISBN 90 5018 739 0

Reageer via Dorpsplein

Naar boven


Stewart


Wandeling in grote stijl

Door Sante Brun
Het boek van Rory Stewart The Places in Between is geprezen als 'een verloren relikwie van de grote tijd van de ontdekkingsreizen'. Of dat zo is, daar zou ik nog wel een kanttekening bij willen plaatsen. Het is in ieder geval het barre verhaal van de bizarre tocht die de schrijver maakte in januari 2002, te weten te voet van Herat in het westen naar Kaboel in het oosten van Afghanistan, een afstand van duizend kilometer. Soms lag de sneeuw een meter of anderhalve meter dik. Stewart werd het grootste deel van de tocht geteisterd door een aanval van dysenterie. Zijn problemen werden nog vergroot doordat hij zich liet vergezellen door een aftandse Afghaanse vechthond, die minstens zo ziek was als hijzelf.

Maar het allerergste zijn de mensen van wie hij op de tocht afhankelijk is voor voedsel en onderdak. Ze bezweren allemaal dat ze, alleen al om godsdienstige redenen, de meest gastvrije mensen ter wereld zijn, maar dreigen hem tegelijkertijd te vermoorden en/of te beroven als hij zijn hond, zijn zonnebril, zijn medicijnen of zijn schoenen niet afgeeft.

Ze zien hem minstens als spion, vaak ook als ongelovige. Ze vragen de raarste dingen, demonstreren uitvoerig hun gebrek aan kennis van het Engels en van geografie, lezen de Koran ondersteboven, trappen de hond, schieten in de lucht vlak naast iemands oor, vragen Rory's camera even te mogen vasthouden en maken dan zijn op een na laatste rolfilm op, aan foto's van de vloer.

Dankzij een aantal gevallen van puur geluk, maar ook dankzij Rory's ervaring met zijn wandelingen door Iran, Pakistan, India en Nepal, dankzij ook zijn kennis van de geschiedenis van het land (hij is oud-militair, oud-diplomaat en historicus en was tot voor kort Brits ondergouverneur van een Iraakse provincie en is nu hoogleraar in Harvard) weet hij er het, vaak op het nippertje, levend van af te brengen.

Intussen is zijn verhaal er niet alleen een van een schitterend landschap met daarin mensen met een soms bizarre cultuur. Het is ook het verhaal van de verwoestingen die de Taliban hebben aangericht, van de verwoestingen aan kostbare archeologische vindplaatsen die worden aangericht door lokale schatgravers die de schitterendste vondsten voor een habbekrats verkopen aan rondtrekkende opkopers en daardoor voor altijd verloren laten gaan. En het is ook het verhaal van mensen en hun onderlinge rivaliteiten, van mensen die vaak zelfs het meest dichtstbijzijnde uit lemen hutten bestaande dorp nooit bezichtigd hebben.


Stewart2

Stewart was overigens niet de eerste die de tocht maakte. Hij citeert voortdurend uit het dagboek van iemand die dat vijfhonderd jaar geleden ook deed, zij het lang niet alleen: Babur de veroveraar, die later India inpikte en de eerste Grootmogol aldaar werd. Van valse bescheidenheid kun je Stewart dus niet beschuldigen.

Ik moest bij het lezen van het boek geregeld denken aan de Nederlandse militairen die erheen gestuurd worden met de instructie vrouwen niet aan te spreken. Dat is nog het best uitvoerbaar van alles, want je krijgt vrouwen niet eens te zien. Mannen des te meer, een klein deel is echt gastvrij en goedgeefs maar veruit de meeste zijn gewiekste types die het achter de elleboog hebben en die een naïeve Hollandse jongen binnen een minuut in de luren leggen, schat ik.

Intussen is het boek natuurlijk inderdaad zo'n ouderwets reisverhaal zoals alleen een inwoner van de Britse eilanden (Stewart is Schot) kan opzetten, in de traditie van Eric Newby, die ook Afghanistan bezocht, in december in de regen in Ierland ging fietsen en bootje wilde varen op de onbevaarbare bovenloop van de Ganges.

Dat is het verschil: de boeken van Newby zijn onderhoudende, goed geschreven en humoristische vertellingen. Stewart is wel erg serieus, is een beetje een betweter. Maar ach, iemand die zich zo opoffert voor zijn verhaal die moet vooral gewaardeerd worden. Doe ik dan ook.

Rory Stewart: The Places in Between, paperback, 300 blz., www.bol.com, 11,99 euro.

Naar boven


Zo vergaat het iedereen

Door Sante Brun
Kent Philip Roth mijn gedachten? Het lijkt er veel op – gelukkig overdrijft hij een beetje, maar griezelig is het soms wel.

Pas als je er een stukje over gaat schrijven, merk je dat de hoofdpersoon geen naam heeft. Of eigenlijk wel: Everyman is de titel van het boek, de Engelse term voor het Europese middeleeuwse toneelstuk dat in het Nederlands Elckerlijc (iedereen, allemaal) heet, en dat zo begint. God zit op zijn troon en zegt:

Ick sie boven uut mijn throne
Dat al dat is int smenschen persone,
Leeft uut vresen, onbekent.
Oec sie ic tvolc also verblent
In sonden, si en kennen mi niet voer God.
Opten aertschen scat sijn si versot.
Dien hebben si voer Gode vercoren,
Ende mi vergheten, die hier te voren
Die doot hebben geleden doer tsmenschen profijt.
Och hovaerdie, ghiericheyt ende nijt,
Metten zeven dootsonden vermoghen,
Hoe sidi ter werelt nu voert ghetoghen!
Want mits den zeven dootsonden gemeen
Es op ghedaen, des ick in ween
Ben seker met alder hemelscher scaren.
Dye zeven duechden, dye machtich waren,
Sijn alle verdreven ende verjaecht;
Want donnosel heeft mij seer gheclaecht,
Elckerlijc leeft nu buyten sorghen;
Nochtan en weten si ghenen morghen,
Ick sie wel: hoe ic tvolc meer spare,
Hoet meer arghert van jare te jare.
Al dat op wast arghert voert.
Daer om wil ic nu, als behoert,
Rekenninghe van Elckerlijc ontfaen.

En dat is dus ook het verhaal van Roths nieuwste boek. Het wordt een roman genoemd, maar dat is een wat grootse titel voor het boekje dat 182 kleine pagina’s met grote letters telt.

Voor hij begint te lezen, is de lezer al gewaarschuwd: het boekje is pikzwart en dat is het verhaal ook. Het behelst de begrafenis met daarop volgend een flashback van Everyman, een succesvolle New-Yorkse reclameman, die na zijn pensionering herhaaldelijk ziek wordt en daardoor wordt gedwongen terug te kijken op zijn leven. Hij is driemaal gescheiden, heeft twee zonen uit een eerder huwelijk met wie hij in onmin leeft en een dochter uit zijn laatste huwelijk met wie hij het goed kan vinden.

Voor de rest is het spijt over zijn carrière, wroeging over de manier waarop hij zijn vrouwen heeft behandeld, somberheid doordat hij zelf zo vaak ziek is aan hart en bloedvaten, en vooral doordat hij om zich heen alles en iedereen ziek ziet worden en doodgaan. Teleurstelling in zijn leven als eenzame gepensioneerde, jaloezie op het geld en de gezondheid van zijn broer, spijt om eigen falen, wanhoop omdat hij oud is en dood dreigt te gaan.

Hij is een vrouwenman, altijd geweest, en dat brengt hem tot vreemde manoeuvres. Hij woont, zeventig jaar oud, aan het strand waar hij dagelijks jonge vrouwen voorbij ziet joggen en hij kijkt er verlangend naar. (Vandaar de eerste opmerking van dit stuk, en dit is nog maar een voorbeeld uit vele in het boek). Maar hij is zo dom een van die jonge vrouwen aan te spreken. Ze is aardig, stopt het briefje met zijn telefoonnummer in haar topje (hij komt daardoor zowat aan zijn gerief) en gaat voortaan ergens anders joggen. Hij snapt het wel, maar hij moest ook zo nodig.

Roth vertelt het natuurlijk in zijn volkomen trefzekere stijl. Illusieloos, als altijd. De grootste levende Amerikaanse schrijver, als altijd, die zelf, net als Everyman, probeert de dood vóór te blijven: dit is al zijn vijfde boek in de 21ste eeuw.

Het eindigt met een merkwaardig lichte noot. Everyman is onderweg naar het ziekenhuis voor zijn laatste (en fatale) operatie en stopt op de begraafplaats waar zijn ouders liggen. Hij begint een gesprek met een zwarte man, die een graf staat te graven. De doodgraver blijkt een heel wat laconieker standpunt tegenover leven en dood te hebben. ‘This is nice diggin’. No rocks. Straight in.’

Everyman (Alleman) is in vertaling verschenen bij De Bezige Bij, 208 blz., € 17,50.

Zie ook de bespreking door Sante Brun van Exit Ghost


___________________________________________________________

Maak vrienden en kennissen attent op deze notificatie-service van hhBest, speciaal bedoeld voor Bestenaren en/of in Best geïnteresseerden. Stuur hen eventueel de volgende koppeling toe: http://www.hhbest.nl/best/inschrijven.html
Politici, bestuurders en verenigingsmensen kunnen natuurlijk niet om hhBest heen!

Naar boven

Grunberg, de messias van de literatuur


Xavier Radek woont in Basel en is de kleinzoon van een Duitse kampbeul. Hij wil dat goed maken door de Joden te troosten. Maar hoe? Door kennis te maken met een orthodox Joodse leeftijdgenoot Awromele (jiddisch voor ‘Brammetje’) met wie hij samen gedurende de rest van zijn leven probeert Mein Kampf in het jiddisch te vertalen.

Maar allereerst moet Xavier Jood worden en daar komt dus besnijdenis aan te pas. Om de kosten van die besnijdenis te drukken duikelt Awromele een oude, grotendeels blinde besnijder op die de operatie ter hand neemt en, men raadt het al: daarbij uitschiet met het mes. Xavier moet als gevolg daarvan een van zijn ballen missen. Deze bal krijgt hij mee op sterk water en dat potje zal hem de rest van zijn leven begeleiden onder de naam ‘Koning David’.

Intussen ontstaat een bloeiende liefde tussen Xavier en Awromele. Xavier’s moeder heeft een vriend, een jonge man die voortdurend Flight Simulator speelt en in de relatie vooral brood ziet omdat hij verliefd is op Xavier. Xaviers moeder heeft vooral een relatie met een broodmes, waarmee ze zichzelf verminkingen toebrengt.

Xavier en Awromele trekken, al vertalend, naar Amsterdam waar Awromele talloze relaties heeft omdat hij ‘geen nee kan zeggen’. Daarna komen ze terecht in Israël waar Xavier uiteindelijk premier wordt en tenslotte feitelijk het werk van Hitler afmaakt door de gehele wereld te bedreigen met aan rancuneuze kleine landen verkochte atoombommen. Gelukkig is het boek afgelopen voor de rampspoed inderdaad losbarst.

Xavier is de Joodse Messias uit het gelijknamige boek van Arnon Grunberg. Gerard Reve zou zeggen: er komt geen normaal mens in voor. En dan bedoel ik niet eens dat vrijwel alle intermenselijke relaties in het werk gestoeld zijn op homo- en pedoseksualiteit, op zelfverminking en alle mogelijke vormen van prostitutie. Nee, het gaat er vooral om dat enig gevoel of emotie volledig ontbreekt. Xavier en Awromele beloven dat elkaar ook bij herhaling: ik heb geen gevoelens voor jou, en jij geen gevoelens voor mij. Ik voel niks, jij voelt niks.

Het sterkst komt die ongevoeligheid trouwens tot uiting in het groepje jongens dat Awromele vrijwel doodtrapt in een park, daarbij de filosoof Kierkegaard citerend, die zich later ook ‘ontfermen’ over een zusje van Awromele.

Ik vergeet nog te vermelden de Egyptische shoarmabakker die ’s nachts met zijn honden huilt tegen de maan en wiens voeten gefrituurd worden door een afgevaardigde van Hamas, nadat vermoedens zijn ontstaan over betrekkingen van de Egyptenaar met de Mossad. En dat klopt, want hij heeft de dag tevoren een vertegenwoordigster van die vereniging, die eigenlijk ‘meer voor vrouwen voelt’, een beurt gegeven op de keukentafel in de shoarmatent. Typisch Grunberg: je lacht je dood bij diens beschrijving van deze taferelen.

Boekomslag

Is dit een goed boek? Ja, het is een goed boek. Een groots boek. Nog net geen meesterwerk omdat Grunberg niet het hele boek door die droge, inderdaad van alle gevoelens gespeende stijl heeft weten vol te houden en omdat er volgens mij iets niet klopt met de chronologie. Je kunt ook zeggen dat de laatste hoofdstukken die in Israël spelen een beetje afgeraffeld zijn na de trage introductie in Basel en Amsterdam. Het is ook absoluut geen ‘Hollands’ boek en dat is bedoeld als een compliment, Grunberg wordt wat dat betreft een grotere dan Mulisch. (Maar die heb ik dan ook niet erg hoog.)

De stijl doet sterk denken aan die van Jonathan Safran Foer die ook de meest gecompliceerde gebeurtenissen en gevoelens weet te verwoorden in een bewust tot de uitingen van een kinder- of puberziel beperkte sfeer.

Wat het verder allemaal betekent, ik heb daar vage ideeën over gekregen die ik voor me moet houden, het zou jullie lezen een beetje bederven. Je moet het zelf maar uitzoeken. Ik zou het zeker lezen.

Sante Brun

Arnon Grunberg: De Joodse Messias. Uitgeverij Vassakucci. ISBN: 90 5000 514 4
Prijs: € 22,50

Naar boven


Eindelijk Il Gattopardo gelezen

De Tijgerkat nog steeds een sensatie

Een van de beste Italiaanse schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog, Giorgio Bassani uit Ferrara, schrijver van onder andere Il Giardino dei Finzi-Contini, had in 1954 op een conferentie Giuseppe Tomasi, vorst van Lampedusa al eens gezien. Een eigenaardige, vooral zwijgzame man. Hij maakte deel uit van een opvallend drietal, de anderen waren de dichter baron Lucio Piccolo uit Messina en een al even zwijgzame maar indrukwekkende lijfwacht.

Bijna vijf jaar later hoorde Bassani, inmiddels redacteur van een grote uitgeverij, opnieuw van de Vorst van Lampedusa. Ten eerste dat die inmiddels was overleden, maar vooral dat hij een boek had nagelaten, een Siciliaanse roman getiteld Il Gattopardo, later in het Nederlands vertaald onder de titel De Tijgerkat. Gelukkig leefde de weduwe van Lampedusa nog wel, barones Alessandra Wolff-Stomersee, geboortig van Oost-Pruisen, die Bassani de nodige achtergrondgegevens kon verschaffen. Bijvoorbeeld dat Il Gattopardo in korte tijd was geschreven, eind 1955, begin 1956, en dat er nog enkele geschriften waren, korte verhalen en essays over Franse literatuur.

Boekomslag

De rest kennen we. De Tijgerkat was, in 1958, een sensationele literaire gebeurtenis. Het boek kreeg direct de Stregaprijs, en al in 1963 maakte Luchino Visconti de film die De Tijgerkat definitief de wereldliteratuur in katapuleerde, met Burt Lancaster als Fabrizio, vorst van Salina, Alain Delon als zijn neef Tancredi en Claudia Cardinale als Angelica Sedára, met wie Tancredi trouwt.

Ik heb de film al enkele keren gezien, en ik wil nóg wel een keertje. Het boek had ik al twintig, misschien wel dertig jaar in de boekenkast, zonder er ooit zelfs maar begonnen te zijn. Waarom? Ja, waarom. Ik zou het niet weten. Naarmate het vergeelde werd het ook nog onappetijtelijker. Maar dezer dagen heb ik het toch ter hand genomen en uitgelezen. Niet in één adem, daar leent het zich niet voor. Ik heb hele alinea’s, hele pagina’s twee of drie keer gelezen, wegens de schitterende ironie, de prachtige melancholie, de delicate verfijning die je bij de eerste lezing soms ontgaat.

Het verhaal is eenvoudig: Het is 1860 en vorst Salina wordt geconfronteerd met de invasie van Garibaldi, die zal leiden tot de eenheid van Italië. Salina is dan nog een feodale alleenheerser op Sicilië, vereerd als een soort godheid. Italië is ver weg, een andere wereld. De eerste barst in Salina’s wereld is het feit dat zijn neef Tancredi, zijn beoogde opvolger, dienst neemt bij de garibaldisten. Dat is een afgang, maar ook gunstig voor Salina omdat het hem bescherming geeft tegen de ‘roden’. Zijn dochter Concetta is hopeloos verliefd op Tancredi, maar Salina moet een groot offer brengen: hij moet Tancredi laten trouwen met de dochter van de nieuwe burgemeester van zijn dorp, Sedára, die hoort tot de nieuwe rijken die tijdig zijn overgestapt op de ‘nieuwe orde’. Zo redt Salina schijnbaar onbeschadigd zijn positie als heerser-van-nature.

Zij het dan een heerser die de betrekkelijkheid van zijn positie ook goed beseft en die eigenlijk tegenover de katholieke kerk een vergelijkbaar standpunt inneemt als de garibaldisten. Het tragische is dat lang na zijn dood zijn dochters, allemaal ongetrouwd gebleven, alleen nog maar bezig zijn met relikwieën en gedoe met priesters en bisschoppen – zoals het seculiere Italië ook vandaag de dag nog een, op stuitende wijze, op godsdienst gebaseerde staat is.

Het boek bevat een groot aantal ietwat ouderwetse uitweidingen over van alles en nog wat, maar allemaal zo prachtig en subtiel geschreven dat je nog maar een wens hebt: dat Lampedusa opstaat en nog vijfentwintig van dit soort boeken schrijft. Uitweidingen trouwens die in de film uiteraard grotendeels verloren gingen.

Sante Brun

De Tijgerkat is bij Atheneum-Polak en Van Gennip in 2005 in paperbackvorm heruitgegeven. Van de film is een dvd overal verkrijgbaar.

 

 


Film

The Hungry Tide van Amitav Ghosh

Een vreemd avontuur in Oostelijk India

Het geheim is vermoedelijk de nuchtere, maar uiterst trefzekere taal die Amitav Ghosh zo voortreffelijk beheerst, die dit boek, The Hungry Tide, over een vreemd avontuur in oostelijk India zo indrukwekkend maakt.

De Sundarbans zijn een uitgestrekt deltagebied waar de Ganges uitmondt in de Indische Oceaan. Het is voor een belangrijk deel een natuurreservaat, hoewel dat natuurlijk in dit gebied met een korrel zout genomen moet worden; ook in een land dat dagelijks tweemaal tijdens de vloed onderloopt, is de bevolkingsdruk enorm. Het is nog wel een van de gebieden in India waar de Bengaalse koningstijger nog in grotere aantallen voorkomt. Tot ongenoegen van de bewoners.

En de Gangesdolfijn, Orcaella brevirostris die ook snel achteruit gaat.

De Indiaas-Amerikaanse biologe Piyali Roy komt in het gebied aan, om onderzoek te doen naar de Gangesdolfijn. Het had natuurlijk ook de Gangesspiering kunnen zijn, maar het begrip 'dolfijn' is omgeven door geheimzinnigheid, het dier heeft iets mythisch, net als de tijger. Toevallig komt zij in de trein daarheen Kanai Dutt tegen, die onderweg is naar de Sundarbans omdat zijn overleden oom hem een pak aantekeningen heeft nagelaten, dat zijn tante hem wil overhandigen. Kanai nodigt Piya uit, hem daar te bezoeken.

Als Piya tijdens haar eerste tocht op de brede rivieren van de delta in het water valt, wordt zij gered door Fokir, die toevallig woont op hetzelfde eiland als de tante van Kanai. Ze bezoekt Kanai dus feitelijk per ongeluk.

Tussen Piya, Kanai en Fokir ontstaat een ijl soort relatie. Piya is meer Amerikaanse dan wat anders, Kanai een typische gehaaide en bazige Indiase zakenman die wel weet hoe hij de vrouwtjes moet aanpakken en Fokir is een krabbenvisser die leeft in een wereld waarin demonen en goden zoals Bon Bibi net zo reeël zijn als de GPS-monitor waarmee Piya de weg zoekt in de kreken en moerassen.

Een tijdlang is het boek een afwisseling van de avonturen van Piya en stukken van het dagboek dat Kanai leest, langzaam zie je die verhalen bij elkaar komen en culmineren in een geweldige orkaan, waarin iedereen ternauwernood het vege lijf redt - op één na.

Ghosh zet schitterend de tijger neer als het universele, maar op zich amorele kwaad, dat niet almachtig is, want dat blijkt uiteindelijk de orkaan, de natuur zelf. De dolfijn is de zich van geen kwaad bewuste onschuld die dus het loodje moet leggen. En Fokir moet het afleggen tegen Kanai, omdat Piya en Kanai ondanks enorme verschillen tussen hen beide, hun culturele achtergrond gemeen hebben.

En dat alles in een verraderlijk, saai, vrijwel onbewoonbaar plat landschap dat door Ghosh echter wordt geschilderd als een paradijs van schitterend licht, allesoverheersend half doorschijnend water, donkergroene mangrovebossen, simpele mensen als edele wilden. Waarbij ook te zien is hoe je efficiënt gebruik kunt maken van grondige research. Een prachtig boek.

Sante Brun

The Hungry Tide, door Amitav Ghosh; deze uitgave door de India Today Group in New Delhi. Mijn exemplaar werd door Emile H. geheel eigenhandig meegebracht uit India, waarvoor nogmaals dank.

Vertaald in het Nederlands uitgegeven bij Prometheus, €19.90
Bij Bol in het Engels (HarperCollins) voor €16.99

 

Theun de Vries 1907-2005

Een meeslepend verteller

22.01.05 13:11
En zeg nou niet, dat dat een diskwalificatie is, want Theun de Vries, op 21 januari op 97-jarige leeftijd overleden, stond in dit genre, gedurende driekwarteeuw eenzaam aan de top. Zojuist nog chatte een vriend: 'Antoon Coolen bij voorbeeld, kon met zijn Dorp aan de rivier niet tippen aan De Vries' Stiefmoeder Aarde, over het Friese geslacht Wiarda.' Inderdaad, Coolen was, met hem vergeleken, een aardig causeur, ofwel een vat vol anecdotes. Wie iets van De Vries las, wilde meer. Nam het indoctrinerend rood karakter, dat veel van zijn romans heeft bepaald, voor lief. Toen hij had ingezien, dat hij voor niets zijn idealen had uitgedragen, bewees hij ook zonder dat uitstekende, vooral historisch-biografische boeken te kunnen schrijven. Zoals Baron over het theaterbeest Molière (Het was ook bepaald grappig, vast te stellen, hoe een van oorsprong

Theun de Vries
Theun de Vries op 19-jarige leeftijd. Foto Letterkundig Museum.

natuurlijk calvinistisch ingestelde geest als die van De Vries op het wufte ancien regime reageerde.) Theun de Vries was veel meer, dan Het meisje met het rode haar, het boek waarmee hij - god betere het - via de op tv vertoonde film bij het grote publiek bekend werd.

Guido t'Sas

Naar boven

Doorsturen

Meer boekbesprekingen

 

De trousse: Leo Pleysier laat zijn tante non aan het woord

Monument voor een Vlaamse missiezuster

Leo PLeysier
Leo PLeysier in zijn tuin in Rijkevorsel in 1989. Foto Guido t'Sas

Een trousse is een dokterstas. Van Dale noemt het een etui met vakken, waarin instrumenten kunnen worden opgeborgen. Zo'n trousse is de kern van een dramatisch hoogtepunt in het leven van de Vlaamse missiezuster Roza. En zij is de ik-figuur in het nieuwste boek van Leo PLeysier.

Ja, het is PLeysier's tante non, die we in zijn geschriften al eerder mochten ontmoeten. Maar nu gaat het expliciet over haar. Over haar bestaan van een halve eeuw als verpleegster in een Indiaas ziekenhuis. Zij is er de mede-grondlegger van, maar op het moment van vertellen wordt haar aanwezigheid en die van de laatst overgebleven Belgische medezusters door de machthebbers nog maar nauwelijks gedoogd. Het is evenwel ondenkbaar, dat zij naar Hoogstraten, haar geboortegrond, zal terugkeren. Haar graf op het kloosterkerkhof is al gereed, dat wil zeggen een man heeft er ongeveer een week over gedaan om het gat in de granieten bodem te hakken... Trouwens: ' Wat zal ik dan nog eens gaan doen in België? Ik loop daar verloren. En om daarginds de curiositeit of de antiquiteit te gaan uithangen, daar bedank ik voor. Want ik heb begrepen dat God verdwenen is uit Vlaanderen. In de winkels, de magazijnen en de koophallen daar loopt het alle dagen storm, maar de kerken zijn leeg. Of niet soms? Want als het niet waar is moet gij me maar verbeteren.' Dat zegt ze dan tegen Bregje, een achternicht van haar uit Brasschaat, die haar Indiase toer doet en daarbij niet aan haar tante non voorbij wil gaan.

Roza is zo wijs en zo nuchter als ze oud is. Ze klapt (voor zover de Indiase overste dat toestaat) met haar Vlaamse zusters over wat haar zint en niet zint. Over wat hen in dat arme, verre land als welzijnswerkers avant la lettre is gelukt en wat er is mis gegaan. En ze denkt terug aan Astrid, de elegante Brusselse architectendochter-arts, die het habijt regelmatig verwisselde voor de operatiekleding en dan haar trousse opende, om met assistentie van Roza het zoveelste zware karwei aan te vatten. - Veertig jaren heeft

dat geduurd.

Lijden en dood van Astrid vormen de kern, zo men wil de climax, van deze novelle. En, daarmee verbonden, de bijna ondragelijke taak die Roza dan op zich af ziet komen. De opdracht van een stervende, die zij op meesterlijke wijze naar het uitvoerbare weet om te buigen.

Sinds Wit is altijd schoon, het boek dat in 1990 de AKO-literatuurprijs had moeten krijgen, ben ik niet meer zó onder de indruk geweest van Pleysier's werk als bij het lezen van dit verhaal. De kristalzuivere eenvoud van het nog onvoorwaardelijk gelovende nonneke weerspiegeld in het liefdevol gepolijste idioom van 'schrijvers hoogsteigen zuidelijke taal. Wars van wat trendy en cool is, richt hij een monument op voor iemand, die natuurlijk veel meer is dan een curiositeit of antiquiteit.

Leo Pleysier: De trousse. De Bezige Bij, ISBN 90 234 1437 3

Eh...zoek je iets voor je literatuurlijst? Dit boekje is nog geen 75 bladzijden. :-)

Doorsturen

Naar boven